ECLI:NL:RVS:2025:254

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
202408015/1/V2 en 202408015/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M. den Heyer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel en verzoek voorlopige voorziening

Op 24 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening en een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag was op 4 september 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 19 december 2024 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. de Heuvel, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

In de overwegingen van de voorzieningenrechter werd ingegaan op de grieven van de vreemdeling. De eerste grief werd verworpen omdat deze geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De tweede grief, waarin de vreemdeling betoogde dat zijn nationaliteit en herkomst geloofwaardig waren, werd eveneens afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat de vreemdeling geen reëel risico op ernstige schade liep bij terugkeer naar Algerije. De vreemdeling had geen relevante feiten of omstandigheden aangevoerd die de beoordeling van de minister konden weerleggen.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. M. den Heyer, in tegenwoordigheid van griffier mr. K. Veen, en werd openbaar uitgesproken op 24 januari 2025.

Uitspraak

202408015/1/V2 en 202408015/2/V2.
Datum uitspraak: 24 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 19 december 2024 in zaak nr. NL24.34706 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2024 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 19 december 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. de Heuvel, advocaat in Papendrecht, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De eerste grief leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De vreemdeling betoogt in zijn tweede grief tevergeefs dat zijn nationaliteit en herkomst wel geloofwaardig zijn geacht, waardoor ook beoordeeld had moeten worden of hij bij terugkeer naar Algerije heeft te vrezen voor een situatie van materiële deprivatie. Daarmee gaat hij er namelijk aan voorbij dat de rechtbank heeft onderkend dat de minister ook heeft beoordeeld of de vreemdeling bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000. Naast het standpunt dat de ongeloofwaardigheid van de identiteit van de vreemdeling zeer sterk doorwerkt in zijn asielmotief dat hij problemen heeft vanwege zijn achternaam, heeft de minister in die beoordeling ook betrokken dat de vreemdeling heeft verklaard geen problemen te hebben gehad in Algerije vanwege zijn achternaam en dat hem bij terugkeer niets zal overkomen. Daarom heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die relevant zijn voor de beoordeling of hij een reëel risico op ernstige schade loopt. De grief slaagt niet.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. K. Veen, griffier.
w.g. Den Heyer
voorzieningenrechter
w.g. Veen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2025
986