202406213/1/R1.
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend in [woonplaats],
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2023 heeft het college gedeeltelijk en onder voorwaarden ingestemd met de door [appellant] op 20 oktober 2022 ingediende resultaten van een grondwatermonitoring (hierna: het saneringsverslag).
Bij brief van 22 augustus 2024 heeft het college [appellant] medegedeeld dat het zijn verzoek van 29 juli 2024 om alsnog onvoorwaardelijk in te stemmen met het saneringsverslag niet in behandeling neemt.
Tegen deze brief heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nader stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2025, waar [appellant A], bijgestaan door mr. K.T.E. Huisman, advocaat in Nijmegen en vergezeld door drs. M.T. Bennen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.F. Snoeijer-Logtens en J.C.G. Bloemen, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet, de Invoeringswet Omgevingswet en de Aanvullingswet bodem Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 3.1, eerste lid, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet blijft op gevallen van ernstige verontreiniging als bedoeld in de Wet bodembescherming (hierna: de Wbb) of saneringen als bedoeld in de Wbb het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing, als vóór dat tijdstip een besluit is genomen dat spoedige sanering op grond van artikel 29 in samenhang bezien met artikel 37 van de Wbb noodzakelijk is, dan wel een (deel)saneringsplan als bedoeld in artikel 39 of 40 van de Wbb is ingediend.
Het saneringsplan is ingediend op 11 november 2019. Dat betekent dat in dit geval het recht, waaronder de Wbb, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. [appellant] heeft een bodemsanering uitgevoerd op zijn perceel dat kadastraal bekend staat als Heerlen, sectie V, nummer 2667. Met het besluit van 8 juni 2023 heeft het college voorwaardelijk ingestemd met het saneringsverslag en [appellant] opgedragen een nadere grondwatermonitoring uit te voeren.
Op 29 juli 2024 heeft [appellant] de resultaten van die monitoring ingediend bij het college en verzocht om alsnog onvoorwaardelijk in te stemmen met het saneringsverslag. Het college heeft dit verzoek bij brief van 22 augustus 2024 buiten behandeling gesteld. Dit moet zo worden begrepen dat het college het verzoek heeft afgewezen. Het college heeft daartoe besloten, omdat de bemonstering van peilbuizen GX8 en GX9 niet is meegenomen in de op 29 juli 2024 ingediende resultaten.
[appellant] kan zich daarmee niet verenigen. Volgens hem maken de hiervoor genoemde peilbuizen geen onderdeel uit van het saneringsplan waarmee is ingestemd. Daarom zou het college ten onrechte hebben geweigerd om alsnog onvoorwaardelijk in te stemmen met het saneringsverslag. [appellant] wil de bevestiging van het college dat de sanering is afgerond.
Is de brief van 22 augustus 2024 een besluit?
3. [appellant] betoogt dat de brief van het college van 22 augustus 2024 een beschikking is als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Hier voert daartoe aan dat zijn verzoek een "aanvraag" is, als bedoeld in het derde lid van dat artikel.
3.1. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Op grond van het tweede lid van dat artikel wordt onder een beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Op grond van het derde lid van dat artikel wordt onder een aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
3.2. Anders dan het college in zijn verweerschrift stelt, is het verzoek van [appellant] van 29 juli 2024 een aanvraag. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1004, onder 3.3.2) zijn voor het antwoord op de vraag of een verzoek gericht is op het nemen van een besluit, de inhoud en de strekking van het verzoek bepalend. Het enkele feit dat de term aanvraag wordt gebruikt, betekent nog niet dat het verzoek een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb is. Het verzoek van [appellant] is op 29 juli 2024 per e-mail ingediend door de saneringsprojectleider mevrouw M.T. Bennen. Zij stuurde daarmee de resultaten van de grondwatermonitoring toe en sloot het bericht af met "Wij verzoeken u dan ook een onvoorwaardelijke eindbeschikking af te geven voor de uitgevoerde grond- en grondwatersanering voor de locatie [locatie] te Hoensbroek." In de onderwerpregel van de e-mail staat "verzoek om een beschikking inzake volledige instemming met het schriftelijk verslag van de uitgevoerde bodemsanering (artikel 39c Wet bodembescherming)".
Gezien de tekst en de onderwerpregel van de e-mail is uitdrukkelijk gevraagd om een beschikking op grond van artikel 39c van de Wbb. Het verzoek van 29 juli 2024 is daarom een "aanvraag" als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De afwijzing van die aanvraag is dan ook aan te merken als een besluit.
Het betoog slaagt.
Terugverwijzen of zelf afdoen?
4. Gelet op de looptijd van de procedure, het belang van finale geschillenbeslechting en het feit dat partijen hebben ingestemd met rechtstreeks beroep, zal de Afdeling hierna haar oordeel geven over het besluit van 22 augustus 2024.
Mocht het college het verzoek van [appellant] afwijzen?
5. De Afdeling stelt voorop dat het college het verzoek van [appellant] moet toetsen aan artikel 39c van de Wbb. Op grond van het tweede lid van artikel kan het college het verzoek afwijzen, als (nog steeds) niet is voldaan aan het saneringsplan. Dat saneringsplan is erop gericht om een stabiele eindsituatie te bereiken wat betreft de restverontreiniging in het grondwater.
5.1. De vraag die in deze procedure voorligt, is of de peilbuizen GX8 en GX9 onderdeel uitmaken van de ingevolge het saneringsplan verplichte grondwatermonitoring. Bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2025:2414, heeft de Afdeling in het kader van het beroep van [appellant] tegen het besluit van 8 juni 2023 geoordeeld dat dit het geval is. Nu de nadere grondwatermonitoring is uitgevoerd zonder daarbij de peilbuizen GX8 en GX9 te betrekken, is niet voldaan aan het saneringsplan. Daarom bestond er voor het college geen aanleiding om alsnog onvoorwaardelijk in te stemmen met het saneringsverslag. Wat [appellant] daartegen aanvoert, komt inhoudelijk overeen met wat hij heeft aangevoerd tegen het besluit van 8 juni 2023 en slaagt niet, gelet op wat in de hiervoor genoemde uitspraak van vandaag is overwogen. Daarom zal de Afdeling ook het beroep tegen het besluit van 22 augustus 2024 ongegrond verklaren.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025
703-1136