202204148/1/R3.
Datum uitspraak: 4 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellanten sub 1] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend in [woonplaats],
2. [appellanten sub 2] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend in [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 juni 2022 in zaken nrs. 21/2616 en 21/3001 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2021 heeft het college aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de situering van twaalf te plaatsen chalets op het perceel Pean 1 in Nes, gemeente Heerenveen.
Bij uitspraak van 1 juni 2022 heeft de rechtbank de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
[vergunninghoudster] en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 april 2025, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. I. van der Meer, advocaat in Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door mr. L. Mathey, advocaat in Groningen, mr. R. Sieben, mr. H.J. Griede, T. Sinnema, H. van de Lei en K. Tamminga, zijn verschenen. Voorts is op de zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. P.M.J. de Goede, advocaat in Groningen, [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 27 december 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Bij besluit van 16 januari 2019 heeft het college aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend (hierna: de omgevingsvergunning uit 2019) om in afwijking van het bestemmingsplan "Buitengebied 2018" twaalf chalets op het perceel Pean 1 in Nes (hierna: het perceel) te realiseren die voldoen aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). Gedurende de bouwwerkzaamheden is gebleken dat onder andere de positionering van de op dat moment al deels gerealiseerde chalets niet in overeenstemming was met de omgevingsvergunning uit 2019. [vergunninghoudster] heeft vanwege de afwijkende positionering een nieuwe omgevingsvergunning aangevraagd voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan, zodat de situering van de chalets op het perceel in overeenstemming met de omgevingsvergunning is. Het college heeft deze omgevingsvergunning (hierna: de omgevingsvergunning uit 2021) bij besluit van 14 juli 2021 verleend.
[appellanten] bezitten beiden een recreatiewoning ten noorden van het perceel. Zij kunnen zich niet verenigen met de omgevingsvergunning uit 2021.
Toetsingskader
3. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Hoger beroep
4. [appellanten] hebben meerdere gronden aangevoerd over de omgevingsvergunning uit 2019 en (lopende) handhavingsprocedures. De Afdeling begrijpt dat [appellanten] hierover ook een oordeel willen, en dan in het bijzonder over de wijze waarop het college zich sinds de verlening van de omgevingsvergunning uit 2019 heeft opgesteld.
In deze procedure ligt evenwel uitsluitend de omgevingsvergunning uit 2021 voor. De gronden die [appellanten] hebben aangevoerd over handhaving, de omgevingsvergunning uit 2019, of de intrekking van die omgevingsvergunning, zal de Afdeling daarom niet inhoudelijk bespreken.
Wijziging onherroepelijke omgevingsvergunning
5. [appellanten] voeren aan dat het college de onherroepelijke omgevingsvergunning uit 2019 heeft gewijzigd terwijl dat niet is toegestaan. De rechtbank heeft dit volgens hen miskend. [appellanten] stellen dat het college in de omgevingsvergunning uit 2021, in de daarbij behorende zienswijzennota en in het verweerschrift in eerste aanleg heeft erkend dat er sprake is van een besluit tot wijziging van een eerder verleende, reeds onherroepelijke vergunning. Dit volgt volgens hen ook uit het feit dat de omgevingsvergunning uit 2019 als bijlage bij de omgevingsvergunning uit 2021 is gevoegd.
5.1. De rechtbank is gemotiveerd op het betoog over het wijzigen van een onherroepelijke omgevingsvergunning ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.3 van de uitspraak van de rechtbank opgenomen overweging, waarop dat oordeel is gebaseerd. Er is voor de omgevingsvergunning uit 2021 een afzonderlijke aanvraagprocedure doorlopen, waardoor van het wijzigen van een onherroepelijke omgevingsvergunning geen sprake is. Dat de omgevingsvergunning uit 2019 als bijlage bij de omgevingsvergunning uit 2021 is gevoegd, leidt niet tot een ander oordeel.
Het betoog slaagt niet.
Feitelijke omvang en hoogte chalets
6. [appellanten] betogen dat de rechtbank onvoldoende in haar oordeel heeft betrokken dat de afmetingen van de chalets in de feitelijke situatie niet voldoen aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen, terwijl dit wel een van de voorschriften bij de omgevingsvergunning uit 2021 is.
Hiertoe voeren zij allereerst aan dat het college de omgevingsvergunning uit 2021 niet had mogen verlenen, omdat het vooraf wist dat aan dit voorschrift in de omgevingsvergunning niet kan en zal worden voldaan. [appellant sub 2] wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2860, onder 6.1. Omdat vaststaat dat voor de chalets in de huidige vorm ook een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo vereist is, had [vergunninghoudster] in dit geval volgens Kerssemakers niet kunnen volstaan met het aanvragen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Daarnaast voeren zij aan dat de daadwerkelijke afmetingen van de al gerealiseerde chalets ervoor zorgen dat de groene buffer uit het landschapsplan dat in de omgevingsvergunning uit 2021 is opgenomen, niet kan worden gerealiseerd, waardoor er sprake is van een onuitvoerbare omgevingsvergunning. Op de zitting heeft [appellant sub 1] hieraan toegevoegd dat de bomen die in het talud van de sloot geplant zijn, inmiddels allemaal dood zijn.
Tot slot voeren [appellanten] aan dat de rechtbank heeft miskend dat ook de verklaring van geen bedenkingen die de raad voor de omgevingsvergunning uit 2021 heeft afgegeven op onjuiste feiten gebaseerd is. Volgens hen heeft het college de raad voorgehouden dat de chalets qua afmetingen aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen zouden voldoen, terwijl het college wist dat dit in werkelijkheid niet het geval was. Gelet hierop is volgens hen ook de aantasting van hun privacy, de geluidoverlast en de waardedaling van de recreatiewoningen groter dan het college aan de raad heeft doen voorkomen. De verklaring van geen bedenkingen van de raad is daarom onrechtmatig, aldus [appellanten].
6.1. Aan de omgevingsvergunning uit 2021 zijn de volgende voorschriften verbonden:
"De realisatie van het project geschiedt conform de bijlage 'Ruimtelijke onderbouwing nieuwe_aanvraag' en overeenkomstig de hierin opgenomen planbeschrijving;
De chalets worden gebouwd conform het vergunningsvrijeregime op grond van artikel 3 lid 2 sub a en b van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
Het landschaps- en inrichtingsplan moet gelijktijdig met de totstandkoming van het beoogde plan, worden gerealiseerd en dient hierna in stand te worden gehouden zoals opgenomen onder het kopje 'Beheer' en is omschreven in de ruimtelijke onderbouwing."
Artikel 3, aanhef en onderdeel 2, onder a en b, van bijlage II van het Bor luidt als volgt:
"Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:
[…]
2. een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 70 m2;"
Tussen partijen is niet in geschil dat de feitelijk gerealiseerde chalets groter zijn dan de maximale afmetingen zoals opgenomen in artikel 3, aanhef en onderdeel 2, onder a en b, van bijlage II van het Bor. Van een recreatief nachtverblijf dat zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo kan worden gebouwd, is dus geen sprake. Gelet hierop voldoen de feitelijk gerealiseerde chalets niet aan het hiervoor geciteerde voorschrift bij de omgevingsvergunning dat de chalets worden gebouwd overeenkomstig het vergunningvrije regime in het Bor.
6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 6 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:961, onder 13.1, dient het college bij het verlenen van een omgevingsvergunning een besluit te nemen op de aanvraag zoals die voorligt. Dat betekent in dit geval dat het college op basis van de aanvraag moet beoordelen of de gewijzigde situering van de chalets ten opzichte van de omgevingsvergunning uit 2019, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dat de feitelijk gerealiseerde chalets niet voldoen aan het voorschrift bij de omgevingsvergunning dat deze worden gebouwd overeenkomstig het vergunningvrije regime in het Bor en, in het verlengde hiervan, de landschappelijke inpassing niet kan worden gerealiseerd of in stand worden gelaten, zoals [appellanten] stellen, is een kwestie van handhaving en raakt de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning uit 2021 niet. De uitspraak van 30 juli 2014, waarnaar [appellanten] verwijzen, maakt dit niet anders, omdat de situatie in die zaak niet vergelijkbaar is met de situatie die in deze zaak aan de orde is. In die zaak ging het immers om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, terwijl hier een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo voorligt. De Afdeling volgt [appellanten] verder niet in hun betoog dat de rechtbank heeft miskend dat [vergunninghoudster] niet heeft kunnen volstaan met het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, omdat vaststaat dat voor de al gerealiseerde chalets ook een omgevingsvergunning voor bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo vereist is. Daartoe overweegt de Afdeling dat het op grond van artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo mogelijk is om de omgevingsvergunning voor de activiteit bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, voorafgaand en los van eventuele overige onlosmakelijke activiteiten aan te vragen.
Over het betoog van [appellanten] dat de rechtbank heeft miskend dat de verklaring van geen bedenkingen onrechtmatig is, overweegt de Afdeling tot slot als volgt. De raad had ten tijde van het besluit tot afgeven van een verklaring van geen bedenkingen de beschikking over de relevante stukken, zoals de ruimtelijke onderbouwing die ten grondslag ligt aan de omgevingsvergunning uit 2021 en de zienswijzennota waarin het college op de zienswijzen van [appellanten] heeft gereageerd. Op basis daarvan heeft de raad overwogen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de verklaring van geen bedenkingen verleend die ten grondslag ligt aan de omgevingsvergunning uit 2021. Dat de feitelijke omvang en hoogte van de chalets afwijken van het voorschrift bij de omgevingsvergunning uit 2021, leidt er naar het oordeel van de Afdeling niet toe dat de verklaring van geen bedenkingen onrechtmatig tot stand is gekomen. Bij het verlenen van de verklaring van geen bedenkingen heeft de raad immers alleen ingestemd met het plan waarvoor de omgevingsvergunning is verleend en niet met de daarvan afwijkende feitelijke situatie. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om de uitspraak van de rechtbank op dit punt te vernietigen.
Het betoog slaagt niet.
Groene buffer
7. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de chalets voldoende landschappelijk zijn ingepast. Hiertoe voeren zij verschillende argumenten aan, die de Afdeling hierna afzonderlijk van elkaar bespreekt.
- totstandkoming landschapsplan
8. [appellanten] voeren aan dat de rechtbank heeft miskend dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 5.6.1, tweede lid, van de provinciale Verordening Romte 2014 (hierna: de Verordening Romte) is verleend. Volgens hen is de in artikel 5.6.1, tweede lid, van de Verordening Romte voorgeschreven methodiek "Nije Pleats" niet gevolgd, omdat er op geen enkele wijze is aangetoond dat er overleg heeft plaatsgevonden tussen het college en medewerkers van de provincie Fryslân. De omstandigheid dat in de mail van de medewerker van de provincie Fryslân van 16 maart 2021 staat dat de provincie instemt met het landschappelijk inpassingsplan is niet voldoende om tot de conclusie te komen dat de methodiek "Nije Pleats" is gevolgd, vinden [appellanten].
8.1. Artikel 5.6.1, tweede lid, van de Verordening Romte luidt als volgt: "Voor de landschappelijke inpassing van een recreatieve voorziening zoals bedoeld in de artikelen 5.1 tot en met 5.4 wordt een ruimtelijk inrichtingsplan opgesteld volgens de methodiek ‘Nije Pleats’, waarvan de uitvoering zo nodig als voorwaardelijke bepaling in het ruimtelijk plan is opgenomen."
Artikel 1.65 van de Verordening Romte kent de volgende definitie toe aan de methodiek "Nije Pleats": "een methode van planvorming waarbij een team van deskundigen in een vroeg stadium integraal adviseert over alle aspecten die relevant zijn voor een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van een concrete ruimtelijke ontwikkeling, zoals de vestiging of uitbreiding van een agrarisch bedrijf of de vestiging of uitbreiding van een recreatieve inrichting."
Op pagina 6 van de zienswijzennota schrijft het college het volgende over het overleg met de provincie:
"Met de provincie is besproken dat het uitgangspunt is dat het landschappelijke kader met bomen en beplanting, rondom het gehele perceel gehandhaafd blijft en waar nodig wordt versterkt. […] Daarnaast heeft de provincie geattendeerd op het feit dat in het open gebied het vooral van belang is dat de percelen op de hoekpunten goed worden ingepast. Ook de tussenliggende ruimtes vragen om aandacht, maar hebben meer ruimte voor afwisseling."
8.2. De Afdeling stelt voorop dat uit artikel 1.65 van de Verordening Romte niet volgt dat het voor de toepassing van de methodiek "Nije Pleats" vereist is dat de provincie wordt betrokken bij de ruimtelijke inpassing van een plan. Het college heeft op de zitting toegelicht dat Lindemans Landschapsarchitecten in een vroeg stadium betrokken is bij de ontwikkeling van de landschappelijke inpassing van de chalets. Vervolgens heeft Lindemans Landschapsarchitecten in opdracht van [vergunninghoudster] een voorstel voor de landschappelijke inpassing van de chalets gedaan. Deze landschappelijke inpassing is opgenomen in de ruimtelijke onderbouwing, en de uitvoering hiervan is geborgd via een voorschrift in de omgevingsvergunning. De Afdeling ziet in wat [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college hiermee in dit geval niet heeft kunnen volstaan.
Gelet hierop is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college de methodiek "Nije Pleats", zoals omschreven in artikel 1.65 van de Verordening Romte, heeft gevolgd bij het opstellen van het plan voor de landschappelijke inpassing van de chalets.
- uitgangspunten bestemmingsplan
9. [appellanten] voeren aan dat het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" strenge eisen stelt aan groene buffers die moeten worden aangelegd op nieuw aan te leggen kampeerterreinen. Omdat de aanleg van de twaalf chalets volgens hen een zwaardere ruimtelijke impact heeft dan de aanleg van een nieuw kampeerterrein, vinden zij dat voor de groene buffer in de omgevingsvergunning uit 2021 minstens zulke strenge eisen moeten gelden.
9.1. De omgevingsvergunning die in deze procedure voorligt, is een omgevingsvergunning voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan. Dat betekent dat van het bestemmingsplan, en dus van de daarin opgenomen uitgangspunten, kan worden afgeweken, mits het college aan de hand van een goede ruimtelijke onderbouwing heeft gemotiveerd dat het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat het college had moeten motiveren waarom het bij het verlenen van de omgevingsvergunning is afgeweken van de uitgangspunten die in het bestemmingsplan zijn opgenomen over groene buffers in het buitengebied.
- onvoldoende concreet
10. [appellanten] voeren aan dat de afbeelding op pagina 5 en de tekst van de landschappelijke inpassing van de chalets onvoldoende concreet zijn, wat handhaving bemoeilijkt.
10.1. De Afdeling volgt [appellanten] hierin niet. Daartoe overweegt de Afdeling dat in de afbeeldingen op pagina 5 en 6 van de ruimtelijke onderbouwing duidelijk is beschreven waar bomen moeten worden geplant en waar onder de bomen omringende en afschermende beplanting moet worden geplant, waardoor ook duidelijk is waar de doorkijkjes zich mogen bevinden. Bovendien is op pagina 7 van de ruimtelijke onderbouwing beschreven op welke wijze de beplanting beheerd dient te worden om aan de eisen van de landschappelijke inpassing te voldoen. Hieruit volgt naar het oordeel van de Afdeling voldoende concreet waaraan de landschappelijke inpassing van de chalets moet voldoen.
- aantasting woon- en leefklimaat
11. [appellant sub 1] voert aan dat de groene buffer die in de omgevingsvergunning uit 2021 is opgenomen de landschappelijke inpassing van de chalets en de privacy van zijn recreatiewoning onvoldoende waarborgt. De naar aanleiding van de gewijzigde situering doorgevoerde aanpassingen aan de groene buffer leiden er volgens [appellant sub 1] toe dat er vanuit minimaal twee chalets direct zicht is op zijn recreatiewoning en dat de groene buffer het geluid dat afkomstig is van de chalets niet meer dempt.
11.1. Dat er vanuit verschillende chalets zicht is op de recreatiewoning van [appellant sub 1], is tussen partijen niet in geschil. Het college heeft hierover toegelicht dat het een afweging heeft gemaakt tussen het belang van het behoud van de privacy van [appellant sub 1] enerzijds en het belang van het behoud van het karakteristieke landschap anderzijds. Op pagina 5 van de zienswijzennota staat in dat verband dat de chalets en de recreatiewoning van [appellant sub 1] zich bevinden in een hooilandengebied. Het landschapsbeeld van het hooilandengebied wordt gekarakteriseerd door een open, grootschalig en vlak weidegebied, waar volgens het college sprake is van een grote mate van doorzicht. Om dit doorzicht te waarborgen, heeft het college na overleg met de provincie beoogd om met name de hoekpunten van het perceel goed in te passen met bomen en onderbeplanting. In de tussenliggende stukken is hier ook sprake van, maar volgens het college is enige mate van doorzicht onder de bomen daar van belang met het oog op het behoud van het open landschap, zonder dat het zicht op de recreatiewoning van [appellant sub 1] leidt tot een onaanvaardbare aantasting van zijn privacy.
11.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college redelijkerwijs meer gewicht kunnen toekennen aan het belang van het behoud van het karakteristieke landschapsbeeld dan aan het belang van [appellant sub 1] om gevrijwaard te blijven van aantasting van zijn privacy en geluidoverlast. Daarbij betrekt de Afdeling dat de recreatiewoning van [appellant sub 1] zich op ruim 60 m, en daarmee op relatief grote afstand van de chalets bevindt.
- conclusie groene buffer
12. De slotsom is dat de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht heeft overwogen dat het college zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de chalets voldoende landschappelijk zijn ingepast. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om de uitspraak van de rechtbank op dit punt te vernietigen.
Het betoog slaagt niet.
Ecologisch onderzoek
13. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen actueel ecologisch onderzoek ten grondslag heeft gelegd aan de omgevingsvergunning uit 2021. Hiertoe voeren zij aan dat niet valt uit te sluiten dat er zich gedurende de afgelopen periode in het plangebied beschermde soorten hebben kunnen vestigen, waardoor een actueel ecologisch onderzoek, gelet op het grote belang van bescherming van beschermde soorten, vereist is. In het bijzonder wijzen zij er in dit verband op dat er chalets nagenoeg in de slootrand worden gebouwd, zodat in elk geval daar nader onderzoek moet worden gedaan.
13.1. De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op het betoog over het ecologisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan de omgevingsvergunning uit 2021. De Afdeling is het eens met wat de rechtbank hierover heeft geoordeeld en de onder 9.3 van de uitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, waarop de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat de omstandigheid dat een van de chalets door de gewijzigde situering nagenoeg in de slootrand wordt gebouwd, niet leidt tot het oordeel dat nader ecologisch onderzoek vereist is. Het ecologisch onderzoek concentreert zich immers op het projectgebied als geheel, zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de beoogde situering van de chalets.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
14. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
15. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Buskermolen, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Buskermolen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025
896-1117