ECLI:NL:RVS:2025:2588

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
202502252/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. den Heyer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag over proceskostenvergoeding in asielzaak

In deze zaak heeft de minister van Asiel en Migratie op 26 maart 2025 appellant in bewaring gesteld. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 15 april 2025 het beroep gegrond verklaarde en schadevergoeding toekende. Appellant, vertegenwoordigd door mr. M.B.J. Strooij, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 5 juni 2025 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte een punt te weinig had toegekend bij de berekening van de proceskostenvergoeding. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de minister had veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 907,00. In plaats daarvan werd de minister veroordeeld tot een bedrag van € 1.814,00 voor de proceskosten in beroep en € 453,50 voor de proceskosten in hoger beroep, totaal € 2.267,50. De uitspraak is gedaan door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.

Uitspraak

202502252/1/V3.
Datum uitspraak: 5 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 15 april 2025 in zaak nr. NL25.14567 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2025 heeft de minister appellant in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 15 april 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.B.J. Strooij, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Appellant klaagt in zijn enige grief terecht dat de rechtbank ten onrechte een punt te weinig aan hem heeft toegekend bij de berekening van de proceskostenvergoeding. In de uitspraak van de rechtbank staat onder 7.1 dat aan appellant één punt is toegekend voor het indienen van het beroepschrift. Uit die uitspraak volgt echter ook dat op 8 april 2025 met behulp van een beeldverbinding een onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden en dat appellant met zijn gemachtigde is verschenen. Gelet op de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht had de rechtbank hiervoor ook een punt moeten toekennen. De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover aangevallen, dat wil zeggen voor zover de rechtbank de minister heeft veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 907,00. De Afdeling zal de minister voor de proceskosten in beroep veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 1.814,00 (een punt voor het beroepschrift en een punt voor het verschijnen op de zitting). De minister moet ook de proceskosten in hoger beroep vergoeden. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de beslissing van de rechtbank over de hoogte van de proceskostenvergoeding. De Afdeling past daarom de wegingsfactor 0,5 toe.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 15 april 2025 in zaak nr. NL25.14567, voor zover de rechtbank de minister van Asiel en Migratie heeft veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 907,00;
III.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2267,50 (€ 1.814,00 voor het beroep en € 453,50 voor het hoger beroep), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Den Heyer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2025
644-1137