ECLI:NL:RBDHA:2025:6247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL25.14567
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige voortduring van de maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

Op 15 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 26 maart 2025. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, omdat de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanaf 6 april 2025, toen de minister de maatregel niet binnen de vereiste 48 uur na intrekking van de asielaanvraag had omgezet. De rechtbank oordeelde dat de minister de informatieplicht had geschonden door een informatiefolder in het Roemeens te verstrekken, maar dat deze folder voldoende informatie bevatte over de redenen voor de bewaring. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €100,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende één dag. De proceskosten van de eiser zijn vastgesteld op €907,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14567

uitspraak van de enkelvoudige kamer 15 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 7 april 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Heeft de minister de informatieplicht geschonden?
2. Eiser betoogt dat de minister de informatieplicht heeft geschonden. Eiser heeft de aan hem overgelegde vertaling van de informatiefolder laten terugvertalen naar de Nederlandse taal. Hieruit blijkt dat in de Roemeense vertaling wordt gesproken over ‘arest preventiv’, wat in het Nederlands zoveel betekent als ‘voorlopige hechtenis’. Eiser voert aan dat ‘voorlopige hechtenis’ duidt op een strafrechtelijke context. Hierdoor kan de indruk bij een Roemeens sprekende vreemdeling ontstaan dat hij in een strafrechtelijk kader in hechtenis wordt genomen. Dit is hier juist niet het geval, aangezien eiser in vreemdelingenbewaring wordt gesteld. Dit maakt dat de gegeven informatie niet voldoet aan de eisen die in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) worden gesteld. Dit is ernstig, omdat de minister ruim de tijd heeft gekregen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) om een informatiefolder te maken die voldoet aan wet- en regelgeving. Die deadline is echter al sinds 1 januari 2025 verstreken en de minister is er tot op heden nog niet in geslaagd. Eiser betoogt daarom dat er een gebrek in de maatregel zit en dat de belangenafweging om die reden in het voordeel van eiser moet uitvallen.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister met deze informatiefolder in de Roemeense tekst voldaan aan de informatieplicht. Uit artikel 5.3. van het Vb 2000 blijkt dat de minister de plicht heeft om de vreemdeling, schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte te brengen van de redenen van bewaring en van de in het nationaal recht vastgestelde procedures om het bevel van bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. De informatiefolder is opgesteld in het Roemeens, de taal die eiser goed beheerst. Uit de aan eiser overgelegde informatiefolder blijkt duidelijk wat de redenen voor de inbewaringstelling van eiser zijn en dat beroep tegen de maatregel mogelijk is, al dan niet met behulp van (gratis) rechtsbijstand van een advocaat. Naar het oordeel van de rechtbank is het in de Roemeense vertaling ook voldoende duidelijk dat eiser in vreemdelingrechtelijke context in bewaring is gesteld. Dit komt mede door de context waarin het woord ‘arest preventiv’ is geplaatst. De informatiefolder bevat namelijk, volgens de door eiser overgelegde beëdigde vertaling, de volgende tekst:
‘U ontvangt deze folder omdat u in voorlopige hechtenis bent genomen. Dit betekent dat u tijdelijk in een soort gevangenis moet verblijven. U wordt uitgezet. Of u wacht nog op een beslissing m.b.t. uw aanvraag. Wij hebben de redenen aangekruist waarom u in voorlopige hechtenis bent genomen:
□ i De voorlopige hechtenis is noodzakelijk voor de bescherming van de nationale
veiligheid.
□ ii De voorlopige hechtenis is noodzakelijk voor de bescherming van de openbare
orde.
□ iii Omdat, zonder voorlopige hechtenis, het risico bestaat dat u zich verbergt voor de Nederlandse autoriteiten.
□ iv Omdat u zich verzet tegen de voorbereidingen voor uw vertrek of uitzetting, of omdat u probeert te ontsnappen aan uw vertrek of uitzetting.’
Daaronder staan dan de gronden van bewaring vermeld. Ook is de maatregel van bewaring afkomstig van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Koninklijke Marechaussee, en de politie. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze context voldoende dat de vreemdeling in een vreemdelingenrechtelijk kader wordt gedetineerd. In de tekst is geen enkel aanknopingspunt te vinden voor toepassing van het strafrecht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister meer voortvarend moeten handelen tijdens de asielaanvraag van eiser?
3. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld tijdens de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft op 26 maart 2025 asiel aangevraagd. Eiser heeft deze asielaanvraag op 4 april 2025 ingetrokken. Eiser voert aan dat in de tussentijd geen stappen zijn gezet met betrekking tot de behandeling van zijn asielaanvraag. Hieruit blijkt dat onvoldoende voortvarend is gehandeld. Eiser betoogt dat, wanneer onvoldoende voortvarend wordt gehandeld, dit op een gegeven moment maakt dat de inbewaringstelling op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, onrechtmatig wordt.
3.1.
Voor behandeling van een asielaanvraag tijdens een inbewaringstelling geldt een maximale termijn van zes weken. [1] Dit wordt gezien als een maximale termijn waarbinnen de minister voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat de vreemdeling voor een zo kort mogelijke periode in bewaring wordt gehouden. [2] De rechtbank ziet zich dus voor de vraag gesteld of het feit dat in de eerste 9 dagen geen handelingen zijn verricht ten behoeve van de asielaanvraag maakt dat onvoldoende voortvarend is gehandeld bij de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De minister mag wat tijd worden gegund om een asielprocedure op te starten. Dat binnen de eerste 9 dagen na het indienen van de asielaanvraag nog geen gehoor heeft plaatsgevonden, maakt niet dat onvoldoende voortvarend is gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kunnen de gronden van bewaring de maatregel dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000, als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De niet betwiste zware en lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Is de maatregel van bewaring te laat omgezet?
5. Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring te laat is omgezet. Nadat eiser zijn asielaanvraag op 4 april 2025 had ingetrokken, had de maatregel binnen 48 uur omgezet moeten worden. Eiser betoogt dat de maatregel op 7 april 2025 is omgezet, waardoor dit niet binnen de 48-uurstermijn is gebeurd. Eiser voert aan dat zijn inbewaringstelling hierdoor onrechtmatig is vanaf 6 april 2025.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de maatregel van bewaring te laat omgezet. Eiser heeft op 4 april 2025 zijn asielaanvraag ingetrokken, waarna de minister de maatregel van bewaring binnen 48 uur had moeten omzetten. [3] De minister heeft op de zitting ook bevestigd dat de maatregel te laat is omgezet, aangezien dit niet binnen de gestelde termijn van 48 uur is gebeurd. De minister had de maatregel uiterlijk op 6 april 2025 moeten omzetten naar een andere grondslag. Dit is pas op 7 april 2025 gebeurd, waardoor de aan eiser op 26 maart 2025 opgelegde maatregel van bewaring met ingang van 6 april 2025 niet langer op de juiste wettelijke grondslag heeft berust. Dit maakt dat de inbewaringstelling onrechtmatig is vanaf 6 april 2025. Deze beroepsgrond slaagt.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen andere grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond, omdat deze maatregel vanaf 6 april 2025 (tot de opheffing daarvan op 7 april 2025) onrechtmatig heeft voortgeduurd. Dit leidt echter niet tot het opheffen van de maatregel van bewaring of het in vrijheid stellen van eiser, omdat deze maatregel van bewaring al is opgeheven en aan eiser aansluitend een nieuwe maatregel van bewaring is opgelegd. De nieuwe maatregel van bewaring ligt in dit beroep niet ter beoordeling voor. De rechtbank kent wel een schadevergoeding toe voor 1 dag onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel: 1 x €100,- (verblijf detentiecentrum).
7.1.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van €907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van €100,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit blijkt uit artikel 59b, tweede lid, van de Vw 2000.
2.ABRvS 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1157 r.o. 3.1.
3.zie bijvoorbeeld ABRvS 27 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:504.
4.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.