ECLI:NL:RVS:2025:2607

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
202408046/1/R1 en 202500018/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de aanwijzing van locaties voor ondergrondse afvalcontainers in Rotterdam

Op 18 juni 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan in een geschil tussen bewoners van de Müllerpier in Rotterdam en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De zaak betreft de aanwijzing van locaties voor het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers. Het college had op 25 november 2024 besloten om vier specifieke locaties aan te wijzen voor deze containers, maar de bewoners, appellanten A, B en C, maakten bezwaar tegen dit besluit. Zij stelden dat de aanwijzing onduidelijk was en dat de kaarten die het college had gepresenteerd tijdens een informatieavond niet overeenkwamen met de informatie in het besluit. De Afdeling oordeelde dat het college niet voldoende duidelijk had gemaakt welke locaties precies waren aangewezen en op basis van welke redenen. Dit gebrek in het besluit werd als strijdig met het rechtszekerheidsbeginsel beschouwd. De Afdeling heeft het college opgedragen om binnen vier weken het geconstateerde gebrek te herstellen en de uitkomst daarvan aan de Afdeling en de andere partijen mee te delen. Tevens werd een voorlopige voorziening getroffen om een onomkeerbare situatie te voorkomen, waarbij het besluit van het college tot vaststelling van de locaties werd geschorst.

Uitspraak

202408046/1/R1 en 202500018/1/R1.
Datum uitspraak: 18 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
1.       [appellant A] en anderen, allen wonend in Rotterdam,
2.       [appellant B] en anderen, allen wonend in Rotterdam,
3.       [appellant C], wonend in Rotterdam,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2024 heeft het college de locaties Sint-Jobskade ter hoogte van huisnummer 50 (locatienummer 23.170), Müllerkade ter hoogte van huisnummer 183 (locatienummer 23.171), Sint-Jobskade ter hoogte van huisnummer 800 (locatienummer 23.184) en Sint-Jobskade ter hoogte van huisnummer 500 (locatienummer 24.362) aangewezen voor het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en anderen, [appellant B] en anderen en [appellant C] beroep ingesteld. De beroepen van [appellant A] en anderen en [appellant B] en anderen zijn ingenomen onder zaaknummer 202408046/1/R1. Het beroep van [appellant C] heeft zaaknummer 20250018/1/R1.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college, [appellant A] en anderen en [appellant C] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2025, waar [appellant A] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. P.A. van Lange, advocaat te Rotterdam, [appellant B] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant B], en vergezeld door [persoon A], [appellant C], bijgestaan door mr. H. Martens, rechtsbijstandverlener te Assen en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W. de Jong, mr. A. Hielkema en [persoon B], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       In de gemeente Rotterdam worden in diverse appartementencomplexen op de Müllerpier inpandige afvalvoorzieningen waar mogelijk vervangen door ondergrondse afvalcontainers. In het bestreden besluit zijn daarvoor de volgende locatie en soorten containers aangewezen:
- ter hoogte Sint-Jobskade 50 twee restafvalcontainers,
- ter hoogte van Müllerkade 183 één restafvalcontainer, één glascontainer en één papiercontainer,
- ter hoogte van Sint-Jobskade 800 één restafvalcontainer, één glascontainer en één papiercontainer,
- ter hoogte van Sint-Jobskade 500 één restafvalcontainer en één papiercontainer.
2.       [appellant A] en anderen, [appellant B] en anderen en [appellant C] wonen allen op de zogeheten Müllerpier. Zij kunnen zich niet verenigen met de aanwijzing van de voor hen van belang zijnde locaties.
Locaties onduidelijk?
3.       [appellant A] en anderen, [appellant B] en anderen en [appellant C] betogen dat onduidelijk is waar de ondergrondse afvalcontainers uiteindelijk zullen worden geplaatst. Zij wijzen erop dat de op de informatieavond van 26 juni 2024 getoonde kaarten en de bij de informatiebrief van 1 oktober 2024 gevoegde kaarten niet met elkaar corresponderen op het punt van de daarop met gekleurde blokken aangewezen locaties. Ook hebben deze kaarten geen legenda. Op de zitting hebben zij hieraan toegevoegd dat de toen door het college getoonde kaart weer andere locaties laat zien. Uit het besluit volgt niet van welke kaart uiteindelijk moet worden uitgegaan, zo voeren [appellant A] en anderen, [appellant B] en anderen en [appellant C] aan.
3.1.    Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1680, onder 43.5, en 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:65, onder 2.2, moet uit het besluit tot het aanwijzen van locaties voor het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers duidelijk blijken welke locaties het college heeft willen aanwijzen en op grond van welke redenen.
In het besluit van 25 november 2024 staat beschreven in welke straat ter hoogte van welk huisnummer de ondergrondse afvalcontainers moeten komen. Bij het verweerschrift heeft het college kaarten gevoegd van delen van de Müllerpier, waarop met diverse kleuren is aangegeven waar het college de uiteindelijke locaties voor het plaatsen van de ondergrondse afvalcontainers op de zogeheten Müllerpier, ten opzichte van onder meer de woningen en kabels en leidingen ter plaatse, heeft willen aanwijzen. Op de zitting heeft het college, aan de hand van kaartmateriaal van de hele Müllerpier, een nadere toelichting hierop gegeven. Het is, ook met die uitleg, de Afdeling niet gebleken dat deze locaties zo uit het besluit vallen af te leiden en ook anderszins heeft het college niet in het besluit gespecifieerd wat de bepalende locaties zijn. Daarom valt uit het besluit niet duidelijk te herleiden welke locaties het college voor het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers uiteindelijk heeft willen aanwijzen en op grond van welke redenen. Dat de kaarten met de beoogde locaties tijdens de inloopavond op 26 juni 2024 ter inzage hebben gelegen en bewoners zich konden laten informeren over de locaties van de ondergrondse afvalcontainers, maakt dat niet anders. Dit alleen al omdat de kaarten die tijdens de inloopavond ter inzage hebben gelegen niet zijn gekoppeld aan het besluit van 25 november 2024. In dat besluit is bijvoorbeeld niet vermeld dat bij locatie X de tekening met kenmerk Y, locatienummer Z, hoort.
Daarom oordeelt de Afdeling het besluit op dit punt in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
De betogen slagen.
Conclusie en slotoverwegingen
4.       De beroepen van [appellant A] en anderen, [appellant B] en anderen en [appellant C] in zaken met nrs. 202408046/1/R1 en 202500018/1/R1 hebben een gebrek in het bestreden besluit aan het licht gebracht. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college opdragen om het onder 3.1 geconstateerde gebrek te herstellen binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak. Het college kan dit doen door, met inachtneming van wat onder 3.1 is overwogen, in een herstelbesluit duidelijk aan te geven welke locaties het aanwijst en op grond van welke redenen. Het college moet de Afdeling en de andere partijen de uitkomst meedelen en het gewijzigde of nieuwe besluit op de wettelijk voorschreven wijze bekendmaken en meedelen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden doorlopen.
5.       De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen om een onomkeerbare situatie te voorkomen. Deze voorlopige voorziening vervalt gelet op artikel 8:80b, vierde lid, zodra de einduitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, is gedaan.
6.       In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam op om:
- binnen 4 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van wat onder 3.1 is overwogen het daar omschreven gebrek in het besluit van 25 november 2024 te herstellen en;
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst daarvan mee te delen en het gewijzigde of nieuwe besluit op de wettelijk voorschreven wijze bekend te maken en mee te delen;
II.       schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 25 november 2024 tot vaststelling van locaties voor het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers met locatienummers 23.170, 23.171, 23.184 en 24.362.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Lammers, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Lammers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2025
890