202204971/2/R3.
Datum uitspraak: 11 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend in Westmaas, gemeente Hoeksche Waard,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Hoeksche Waard,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 18 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3752, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 5 juli 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hofstraat Westmaas" te herstellen. Bij besluit van 26 november 2024 heeft de raad, ter uitvoering van de tussenuitspraak, het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.
[appellant] en anderen hebben een zienswijze ingediend.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 3 april 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.C. van Wamel, advocaat in Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door L. Bos en A. Rotscheid-Terlaak, zijn verschenen. Verder is op de zitting [bedrijf] vertegenwoordigd door mr. D.N.J. van Horssen, rechtsbijstandverlener te Oud‑Beijerland, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 3 april 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Tussenuitspraak
2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak, onder 8.2, geoordeeld dat de realisatie en instandhouding van de door de raad beoogde uitzichtplaats, die uitzicht biedt op het meer vanaf het schiereiland aan de westoever van de Binnenbedijkte Maas niet in artikel 6.4 of elders in de planregels was geborgd. Artikel 6.4 kan namelijk niet als een voorwaardelijke verplichting worden beschouwd, omdat er geen voorwaarde wordt genoemd die de verplichting in werking stelt. Hierdoor was het doel van de raad, om in de planregels te borgen dat de uitzichtplaats gerealiseerd en in stand gehouden zou worden in overeenstemming met het Document stedenbouw/ beeldkwaliteit (Roest Architectuur, 17 februari 2021, II gew. 16 mei 2022) dat als bijlage bij de planregels is gevoegd (hierna: het document stedenbouw/ beeldkwaliteit), niet bereikt.
3. Gelet op de tussenuitspraak is het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van 5 juli 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hofstraat Westmaas" gegrond. Dit besluit moet daarom worden vernietigd, voor zover daarin een voorwaardelijke verplichting voor de realisering en instandhouding van de uitzichtplaats conform het document stedenbouw/ beeldkwaliteit ontbreekt.
Herstel
4. De raad heeft bij besluit van 26 november 2024 het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Het betreft één wijziging: de toevoeging van een nieuw artikel, dat als volgt luidt.
4.1. Artikel 3.3 van de planregels luidt:
"Het gebruik van gebouwen en bouwwerken in het plangebied is alleen toegestaan als de uitzichtplaats uiterlijk binnen een jaar na het opleveren van de eerste woning in het plangebied is gerealiseerd conform het document stedenbouw/beeldkwaliteit (Roest Architectuur, 17 februari 2021, II gew. 16 mei 2022) zoals opgenomen in de bijlage bij de regels van het bestemmingsplan en als zodanig in stand wordt gehouden."
4.2. Het besluit van 26 november 2024 is op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) mede onderwerp van het geding. Het beroep van [appellant] en anderen is van rechtswege mede gericht tegen dit besluit.
Volgens [appellant] en anderen is het in de tussenuitspraak vastgestelde gebrek met dit besluit niet hersteld en heeft de raad niet aan de opdracht van de Afdeling voldaan. Zij hebben daarom een zienswijze ingediend. De Afdeling zal nu, aan de hand van deze zienswijze, beoordelen of het in de tussenuitspraak vastgestelde gebrek met het besluit van 26 november 2024 hersteld is.
Toetsingskader
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
De zienswijze van [appellant] en anderen
Onterecht beperkt tot uitzichtplaats
6. [appellant] en anderen betogen dat de raad het gebrek met het herstelbesluit niet heeft hersteld, omdat het gebrek verder reikt dan de uitzichtplaats. Artikel 6.4 van de planregels ziet immers op de inrichting van het gehele plangebied conform het document stedenbouw/ beeldkwaliteit, en de Afdeling heeft geconstateerd dat dit artikel een gebrek bevat, omdat het geen voorwaarde bevat die de verplichting in werking stelt. Dit gebrek ziet daarom volgens [appellant] en anderen op de realisatie en instandhouding van de inrichting van het hele plangebied conform dat document, en niet alleen wat betreft de uitzichtplaats. Met het herstelbesluit is dit gebrek dan ook niet hersteld.
In dit kader verzoeken [appellant] en anderen de Afdeling eveneens om terug te komen op de tussenuitspraak, omdat daarin ten onrechte alleen is geoordeeld dat artikel 6.4 van de planregels een gebrek bevat wat betreft de uitzichtplaats.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024 over het inbrengen van nieuwe bewijsmiddelen en nieuwe gronden, ECLI:NL:RVS:2024:2853, onder 12.1), geldt bij een zienswijze tegen een nieuw besluit dat is genomen na een tussenuitspraak de beperking dat geen gronden kunnen worden aangevoerd tegen het nieuwe besluit als die al tegen het oorspronkelijke besluit aangevoerd hadden kunnen worden. In het beroepschrift dat heeft geleid tot de tussenuitspraak van 18 september 2024 van de Afdeling, hebben [appellant] en anderen enkel aangevoerd dat de realisatie en instandhouding van de uitzichtplaats niet geborgd waren in de planregels. Zij hebben niets aangevoerd over de borging van de realisatie en instandhouding van de inrichting van de rest van het plangebied conform het document stedenbouw/ beeldkwaliteit. Zij hadden deze grond in hun beroep tegen het besluit van 5 juli 2022 kunnen aanvoeren, maar hebben dat niet gedaan. Zij kunnen deze grond daarom niet nu alsnog, in hun zienswijze tegen het herstelbesluit, voor het eerst aanvoeren. Dit betekent eveneens dat, anders dan op de zitting is besproken met de raad en [appellant], het niet mogelijk is voor de Afdeling om uit praktische overwegingen op dit punt zelf in de zaak te voorzien door een nieuwe voorwaardelijke verplichting in de planregels op te nemen met betrekking tot de inrichting en instandhouding van de rest van het plangebied.
Het betoog slaagt niet.
Twijfels over handhaving
7. [appellant] en anderen betwijfelen of er daadwerkelijk gehandhaafd zal worden op het gebruik van de te bouwen woningen in het geval dat de uitzichtplaats niet in stand wordt gehouden. Als gevolg van deze twijfel vinden zij de nieuwe regel niet uitvoerbaar.
7.1. De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de bepaling niet uitvoerbaar of handhaafbaar is. In het geval dat de uitzichtplaats niet in stand wordt gehouden, wijst de Afdeling [appellant] en anderen op de mogelijkheid om een handhavingsverzoek in te dienen.
Het betoog slaagt niet.
Gebreken herstelbesluit
8. [appellant] en anderen betogen dat het herstelbesluit verschillende gebreken bevat, waardoor er rechtsonzekerheid ontstaat en het doel van de raad niet wordt bereikt.
Er ontstaat rechtsonzekerheid, omdat de raad ten onrechte artikel 6.4 van de planregels, waarin de Afdeling in de tussenuitspraak een gebrek heeft geconstateerd, niet heeft gewijzigd of uit de planregels heeft verwijderd. Hierdoor staan er, met betrekking tot de uitzichtplaats, twee verschillende artikelen met daarin voorwaardelijke verplichtingen in de planregels.
Daarnaast bereikt de raad niet het door hem beoogde doel, omdat artikel 3.3 van de planregels geen verplichtingen in het leven kan roepen met betrekking tot de te bouwen woningen. Dit komt omdat dit artikel alleen voor de bestemming "Groen" geldt, terwijl voor de te bouwen woningen de bestemming "Wonen" geldt.
8.1. Wat betreft het betoog dat er rechtsonzekerheid ontstaat door het feit dat er twee verschillende bepalingen in de planregels staan die voorwaardelijke verplichtingen bevatten, overweegt de Afdeling als volgt. Naar het oordeel van de Afdeling maakt de enkele omstandigheid dat er twee verschillende bepalingen in de planregels staan die voorwaardelijke verplichtingen bevatten, niet dat er alleen al daarom sprake is van een rechtsonzekere situatie. Het is duidelijk dat artikel 3.3 alleen ziet op de inrichting en instandhouding van de uitzichtplaats, terwijl artikel 6.4 ziet op de inrichting en instandhouding van het gehele plangebied. Van onduidelijkheid is daarom geen sprake.
In zoverre slaagt het betoog niet.
8.2. Wat betreft de plaats van de nieuwe planregel, heeft de raad op de zitting erkend dat deze als algemene bepaling had moeten worden opgenomen, in plaats van als een bepaling onder een bepaalde bestemming. Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven, is het bestreden besluit op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid, en moet het vernietigd worden wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het betoog slaagt.
8.3. Vanuit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting ziet de Afdeling aanleiding om op hierna te vermelden wijze met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Op de zitting is dit met partijen besproken. Alle partijen hebben aangegeven dat zij ermee kunnen instemmen dat de Afdeling zelf in de zaak voorziet door de planregels te wijzigen zoals op de zitting is besproken. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat andere belanghebbenden hierdoor in hun belangen zouden kunnen worden geschaad. Gelet op wat onder 6.1 is overwogen, wordt in afwijking van wat op de zitting is besproken alleen een voorwaardelijke verplichting met betrekking tot de uitzichtplaats opgenomen.
8.4. De Afdeling zal het herstelbesluit van 26 november 2024, waarbij artikel 3.3 aan de planregels is toegevoegd, vernietigen. De Afdeling zal bepalen dat de volgende bepaling als artikel 10.5 aan de planregels wordt toegevoegd:
"10.5 Voorwaardelijke verplichting uitzichtplaats
Als voorwaardelijke verplichting wordt bepaald dat het gebruik van gebouwen en bouwwerken in het plangebied alleen is toegestaan als de uitzichtplaats uiterlijk binnen een jaar na het opleveren van de eerste woning in het plangebied is gerealiseerd conform het document stedenbouw/ beeldkwaliteit (Roest Architectuur, 17 februari 2021, II gew. 16 mei 2022) zoals opgenomen in de bijlage bij de regels van het bestemmingsplan en als zodanig in stand wordt gehouden."
8.5. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 5 juli 2022, voor zover dat is vernietigd.
Conclusie
9. Gelet op wat in de tussenuitspraak onder 8.2 is overwogen, is het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van 5 juli 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hofstraat Westmaas" gegrond en moet dit besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb worden vernietigd, voor zover daarin een voorwaardelijke verplichting voor de realisering en instandhouding van de uitzichtplaats conform het document stedenbouw/ beeldkwaliteit ontbreekt. Gelet op wat in deze einduitspraak onder 8.2 is overwogen, is het beroep van [appellant] en anderen tegen het herstelbesluit van 26 november 2024 eveneens gegrond, en moet ook dit besluit, waarbij artikel 3.3 aan de planregels is toegevoegd, worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Gelet op wat onder 8.3 is overwogen, zal de Afdeling daarnaast zelf conform overweging 8.4 in de zaak voorzien: artikel 10.5 wordt aan de planregels toegevoegd. De Afdeling bepaalt dat deze uitspraak in plaats treedt van het besluit van 5 juli 2022, voor zover dat is vernietigd.
Samengevat betekent dit dat artikel 3.3 uit de planregels wordt verwijderd en dat artikel 10.5, zoals onder 8.4 van deze uitspraak omschreven, aan de planregels wordt toegevoegd. Voor het overige geldt het plan zoals dat bij besluit van 5 juli 2022 is vastgesteld.
10. De Afdeling ziet aanleiding om de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgesteld plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
Proceskosten
11. De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van 5 juli 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hofstraat Westmaas" gegrond;
II. vernietigt het besluit van 5 juli 2022, voor zover daarin een voorwaardelijke verplichting voor de realisering en instandhouding van de uitzichtplaats conform het document stedenbouw/ beeldkwaliteit ontbreekt;
III. verklaart het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Hoeksche Waard van 26 november 2024 gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 26 november 2024;
V. bepaalt dat aan de planregels een nieuw artikel 10.5 wordt toegevoegd dat als volgt komt te luiden:
"Als voorwaardelijke verplichting wordt bepaald dat het gebruik van gebouwen en bouwwerken in het plangebied alleen is toegestaan als de uitzichtplaats uiterlijk binnen een jaar na het opleveren van de eerste woning in het plangebied is gerealiseerd conform het document stedenbouw/ beeldkwaliteit (Roest Architectuur, 17 februari 2021, II gew. 16 mei 2022) zoals opgenomen in de bijlage bij de regels van het bestemmingsplan en als zodanig in stand wordt gehouden."
VI. bepaalt dat deze uitspraak, wat onderdeel V betreft, in de plaats treedt van het besluit van 5 juli 2022, voor zover vernietigd;
VII. draagt de raad van de gemeente Hoeksche Waard op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen V en VI worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
VIII. veroordeelt de raad van de gemeente Hoeksche Waard tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3240,40, waarvan € 3174,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IX. gelast dat de raad van de gemeente Hoeksche Waard het door [appellant] en anderen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025
884-1103