202303278/1/A3.
Datum uitspraak: 11 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend in Rijswijk,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 april 2023 in zaak nr. 21/6004 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Rijswijk.
Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2021 heeft de burgemeester een verzoek van [appellant] om handhaving afgewezen.
Bij besluit van 4 augustus 2021 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[wederpartij A] en [wederpartij B] (hierna samen en in enkelvoud: [wederpartij A]) en de burgemeester hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en [wederpartij A] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 12 februari 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. I. de Vink, advocaat in Rijswijk, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. L. Ruitenbeek en drs. J.P.L. Elshof, zijn verschenen. Verder is op de zitting [wederpartij A], bijgestaan door mr. J.F. Grégoire, advocaat in Den Haag, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft al jaren ruzie met [wederpartij A], die naast hem woont. [appellant] heeft de burgemeester verzocht om handhavend op te treden tegen [wederpartij A]. De burgemeester kan handhavend optreden tegen woonoverlast op grond van artikel 2:46 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Rijswijk 2021 (hierna: de APV) gelezen in samenhang met artikel 151d van de Gemeentewet, als ernstige en herhaaldelijke hinder wordt veroorzaakt. De genoemde bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daar deel van uitmaakt.
Besluitvorming
2. Bij het besluit van 14 januari 2021 heeft de burgemeester het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden afgewezen. [appellant] is meermaals uitgenodigd om zijn verzoek in een persoonlijk gesprek toe te lichten, maar heeft op de verschillende uitnodigingen niet gereageerd. De burgemeester stelt zonder nadere toelichting niet in staat te zijn om de betrokken belangen goed af te wegen.
3. Bij het besluit van 4 augustus 2021 heeft de burgemeester het door [appellant] tegen het besluit van 14 januari 2021 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Volgens de burgemeester is geen ernstige en herhaaldelijke hinder veroorzaakt zoals bedoeld in artikel 2:46 van de APV gelezen in samenhang met artikel 151d van de Gemeentewet. Uit onderzoek dat de burgemeester heeft verricht blijkt dat niet alle door [appellant] gestelde incidenten ook aannemelijk zijn gemaakt. Daarbij vloeit een groot deel van de gestelde incidenten voort uit het normale gebruik van de woning en de bij de woning gelegen parkeergelegenheid. Er is niet vastgesteld dat sprake is van ernstige geluidsoverlast, parkeeroverlast en/of intimidatie. Ook de schade die zou zijn toegebracht aan de gedeelde schutting is niet ernstig. Enig ongemak als gevolg van het reinigen van een erfafscheiding moet door buren worden geaccepteerd. Er heeft zich volgens de burgemeester één ernstig incident voorgedaan, het zogenoemde spuugincident. De meerderjarige uitwonende zoon van [wederpartij A] heeft op 19 april 2020 in de pet van [appellant A] gespuugd en de pet vervolgens aan hem overhandigd. Dit incident vond plaats in de eerste maanden van de coronapandemie. Op dat moment was bekend dat spugen een reëel gevaar op overdracht van het coronavirus opleverde. Eén ernstig incident is evenwel onvoldoende om handhavend op te treden op grond van artikel 2:46 van de APV gelezen in samenhang met artikel 151d van de Gemeentewet, aldus de burgemeester.
Beroep
4. Ook volgens de rechtbank kan alleen het zogenoemde spuugincident als ernstig incident worden aangemerkt. Omdat de burgemeester alleen gebruik kan maken van zijn handhavingsbevoegdheid als ernstige en herhaaldelijke hinder wordt veroorzaakt, heeft de burgemeester het handhavingsverzoek volgens de rechtbank op goede gronden afgewezen. De rechtbank heeft verder overwogen dat alle incidenten die zich na het besluit van 4 augustus 2021 hebben voorgedaan in de beroepsprocedure niet aan de orde kunnen komen. De rechtbank heeft deze incidenten daarom ook niet besproken. Dat geldt ook voor wat [appellant] heeft aangevoerd over allerhande andere besluiten en brieven.
Hoger beroep
5. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd, die hierboven verkort zijn weergegeven. Zij voegt daar nog het volgende aan toe.
5.1. [appellant] wijst op de conclusie van staatsraad advocaat-generaal mr. P.J. Wattel van 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:738. Volgens [appellant] had de rechtbank op grond van deze conclusie ook incidenten die zich na het besluit van 4 augustus 2021 hebben voorgedaan bij haar beoordeling moeten betrekken. Wat van die conclusie ook zij, hierna heeft de Afdeling op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in de zaak waarvoor de conclusie was genomen (ECLI:NL:RVS:2020:2571). Hieruit volgt dat bij een afgewezen handhavingsverzoek, zoals hier aan de orde, heeft te gelden dat het bevoegd gezag, in dit geval de burgemeester, zijn besluitvorming alleen kan baseren op informatie die hem bekend was op het moment dat hij tot zijn besluitvorming kwam. De rechtbank heeft dan ook terecht niet ook incidenten die zich na het besluit van 4 augustus 2021 hebben voorgedaan bij haar beoordeling betrokken. 6. Het hoger beroep is ongegrond.
7. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025
735-1146
BIJLAGE
Gemeentewet
Artikel 151d
1. De raad kan bij verordening bepalen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft, er zorg voor draagt dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
2. De in artikel 125, eerste lid, bedoelde bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het in het eerste lid bedoelde voorschrift wordt uitgeoefend door de burgemeester. De burgemeester oefent de bevoegdheid uit met inachtneming van hetgeen daaromtrent door de raad in de verordening is bepaald en slechts indien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan.
3. Onverminderd de laatste volzin van het tweede lid kan de last, bedoeld in de eerste volzin van dat lid, een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen. De artikelen 2, tweede lid, en vierde lid, aanhef en onder a en b, 5, 6, 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, 9 en 13 van de Wet tijdelijk huisverbod zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de burgemeester bij ernstige vrees voor verdere overtreding de looptijd van het verbod kan verlengen tot ten hoogste vier weken.
APV
Artikel 2:46 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.
3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:
a. geluid- of geurhinder;
b. hinder van dieren;
c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;
d. overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;
e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.