202303252/1/R1.
Datum uitspraak: 11 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Stoutenburg Noord, gemeente Amersfoort,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 april 2023 in zaak nr. 21/5444 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2021 heeft het college aan Groendus Projects B.V. (hierna: Groendus) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een zonnepark aan de Vinkelaar in Terschuur.
Bij uitspraak van 17 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en Groendus hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant], Groendus en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 21 mei 2025, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door J.P. Buist, zijn verschenen. Verder is op de zitting Groendus, vertegenwoordigd door mr. A. Danopoulos, advocaat in Rotterdam en [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 4 augustus 2020. Dat betekent dat in dit geval het recht, waaronder de Wabo en de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw), zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Op 21 oktober 2021 is aan Groendus een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wabo. De omgevingsvergunning ziet op het realiseren van een zonnepark op percelen aan de Vinkelaar naast nummer 10 in Terschuur, gemeente Barneveld. Ongeveer 3 ha van het zonnepark Vinkelaar zal worden bebouwd met zonnepanelen. Het zonnepark kan voorzien in het opwekken van elektriciteit voor 830 huishoudens. [appellant] woont op ongeveer 1 km afstand, maar is eigenaar van een perceel dat naast de percelen ligt waar het zonnepark is vergund, zodat hij belanghebbende is. Op zijn perceel doet hij aan wisselteelt, hij verbouwt onder meer maïs. Tussen het perceel van [appellant] en de percelen waar het zonnepark is voorzien ligt de Esvelderbeek.
Ten noorden van het perceel van [appellant] en de percelen van het voorziene zonnepark liggen de snelweg A1 en de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn.
Beoordeling van het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning mocht verlenen. Volgens hem is het vergunde zonnepark in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Hij stelt daartoe dat goede landbouwgrond schaars is. De zonnepanelen worden geplaatst op landbouwgrond die daardoor organische stof verliest. Dit heeft negatieve gevolgen voor zijn agrarische perceel, omdat een zonnepark de biodiversiteit verstoort. Zijn agrarische perceel wordt ingesloten door zonneparken, omdat er aan de andere kant van zijn perceel al een bestaand zonnepark is aan de Stoutenburgerweg, zonnepark Terbroek. Er is daardoor geen uitwisseling meer van zaden, wormen, insecten, vogels en vlinders tussen zijn agrarische perceel en de percelen die daaromheen liggen. Dit zal leiden tot verschraling en verarming van de omgeving. Ook stelt hij dat er geen waarborgen zijn dat de Landschappelijke inpassing van het vergunde zonnepark gerealiseerd gaat worden. Verder vreest hij vervuiling van zijn agrarische perceel doordat metalen deeltjes door corrosie van de zonnepanelen via de Esvelderbeek op zijn agrarische perceel terecht kunnen komen. Daarnaast wijst hij erop dat zijn perceel wateroverlast ondervindt door het overstromen van de Esvelderbeek bij hevige regenval. Hij vreest dat dit als gevolg van het realiseren van het zonnepark erger zal worden dan in de huidige situatie, omdat het hemelwater door de aanwezigheid van de zonnepalen niet goed kan wegstromen. Daartoe voert hij aan dat de grond onder de zonnepalen hard en dor wordt met weinig waterbergend vermogen, terwijl agrarisch grasland veel waterbergend vermogen heeft.
3.1. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe. Het moet bij zo’n beslissing de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
3.2. De omgevingsvergunning voor zonnepark Terbroek is als gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1491, onherroepelijk. Voor zover [appellant] kwesties aan de orde stelt die volgens hem mis zouden zijn bij dat zonnepark, kan dat in deze procedure over zonnepark Vinkelaar niet meer aan de orde komen. Voor zover [appellant] betoogt dat de aanwezigheid van zowel zonnepark Terbroek en zonnepark Vinkelaar zal leiden tot verschraling van de omgeving en negatieve gevolgen voor zijn perceel kan de Afdeling hem daarin niet volgen. Het is niet aannemelijk dat het vergunde zonnepark zodanige negatieve gevolgen zal hebben voor het agrarische perceel van [appellant] dat het college geen omgevingsvergunning had mogen verlenen om in strijd met het bestemmingsplan een zonnepark te realiseren. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de biodiversiteit op de percelen van het zonnepark wordt verbeterd ten opzichte van de huidige situatie. Ter onderbouwing hiervan heeft het college verwezen naar het rapport "Verkenning van bodem en vegetatie in 25 zonneparken in Nederland" uit 2021 van de Wageningen University & Research. Hieruit volgt dat er op dit moment geen aanwijzingen zijn dat de organische stof onder de zonnepanelen oplost. Effecten zouden mogelijk kunnen optreden bij oost-west-opstellingen, maar zonnepark Vinkelaar is in een zuidzuidwest opstelling voorzien, met ruimte tussen de rijen met zonnepanelen. Ook blijkt uit het rapport "Zonneparken in agrarisch gebied: effecten op bodemkwaliteit" van CLM uit 2019 dat bij zonneparken met een zuidzuidwest opstelling voldoende licht op de bodem onder de zonnepanelen komt, zodat ook daar vegetatie aanwezig kan zijn. Daarnaast blijkt uit de Landschappelijke inpassing dat het park wordt ingezaaid met een mengsel voor bloemrijk grasland en dat er ook een houtsingel, een poel en een struweelhaag worden aangelegd. De Afdeling acht het standpunt van het college aannemelijk dat er hierdoor, anders dan [appellant] stelt, een toename van de biodiversiteit kan worden bereikt. Het college heeft toegelicht dat door de in de landschappelijke inpassing opgenomen groenvoorzieningen ook het huisvesten van vogels en insecten wordt bevorderd. De Afdeling ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Bovendien is in de vergunning is een voorschrift opgenomen, dat inhoudt dat het gebruik volgens deze omgevingsvergunning voor het realiseren van een veld van zonnepanelen alleen is toegestaan op voorwaarde dat binnen vijf jaar na het inwerkingtreden van de vergunning de gronden zijn ingericht en vervolgens ingericht blijven overeenkomstig het landschapsplan, zoals opgenomen in de landschappelijke inpassing. Hiermee is voldoende geborgd dat de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
Verder heeft het college toegelicht dat het landschapsplan voorziet in een obstakelvrije zone van ongeveer 8 m en een zone van 6 m tussen de Esvelderbeek en de zonnepanelen. Volgens het college is deze zone van ongeveer 14 m voldoende voor de opvang en buffering van regenwater gelet op het gebruik als bloemrijk grasland, beekbegeleidende beplanting en poelen. Ook voorziet het landschapsplan in de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs de Esvelderbeek, waardoor meer water kan worden opgevangen dan in de huidige situatie, zodat de kans op wateroverlast juist kleiner wordt. Gelet op deze toelichting en gelet op wat er in het landschapsplan is opgenomen, en mede gelet op wat er in de ruimtelijke onderbouwing onder 5.15 is vermeld over water, namelijk dat er vanuit het aspect water geen belemmeringen zijn voor het plan, en gezien de watertoets van het waterschap, ziet de Afdeling geen reden om aan te nemen dat het bouwplan leidt tot wateroverlast.
De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanwijzingen zijn dat de biodiversiteit wordt aangetast. In wat [appellant] hierover heeft aangevoerd zijn geen aanknopingspunten te vinden om het oordeel van de rechtbank onjuist te achten. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om de standpunten van het college over de door [appellant] gevreesde wateroverlast en vervuiling onjuist te achten.
De betogen slagen niet.
4. In het nadere stuk van 25 maart 2025 heeft [appellant] beroepsgronden aangevoerd over ontploffingen en brand die hij niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd. Op grond van artikel 1.1, eerste lid, onder a, gelezen in samenhang met onderdeel 1.1 van bijlage I, van de Chw is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van die wet, waaronder artikel 1.6a, van toepassing. Op grond van artikel 1.6a van de Chw kunnen na afloop van de beroepstermijn geen beroepsgronden meer worden aangevoerd. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overeenkomstig artikel 12 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet gewezen op de toepasselijkheid van de Chw, met de vermelding dat dit betekent dat de indiener van hoger beroep na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep geen nieuwe beroepsgronden meer kan aanvoeren. Gelet hierop laat de Afdeling deze beroepsgronden die [appellant] niet binnen die termijn, maar pas in het nadere stuk van 25 maart 2025 naar voren heeft gebracht, buiten beschouwing op grond van artikel 1.6a van de Chw.
5. [appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank over de door het college gemaakte afweging over de wenselijkheid om zonnepanelen te plaatsen op landbouwgrond, waarbij gebruik is gemaakt van De Barneveldse Zonneladder. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de in 10.3 opgenomen overweging, waarop dat oordeel is gebaseerd.
6. [appellant] heeft nog diverse andere gronden aangevoerd, zoals gronden over draagvlak, financiële participatie en wisseling van eigenaren. Deze gronden geven echter geen aanleiding voor de conclusie dat de uitspraak van de rechtbank vernietigd moet worden.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Janse, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025
855