ECLI:NL:RVS:2025:2660

Raad van State

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
202300880/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen wijziging inrichting toegangsweg in Amsterdam

Op 12 juni 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college had op 25 maart 2021 het bezwaar van appellanten tegen de wijziging van de inrichting van de toegangsweg naar een locatie in Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard. Appellanten maakten bezwaar omdat parkeerplaatsen waren verwijderd die zij gebruikten voor hun bedrijfsvoering. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak op 29 december 2022 het beroep van appellanten gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het college heeft vervolgens op 11 april 2023 opnieuw op het bezwaar beslist en dit gedeeltelijk gegrond verklaard. Appellanten hebben hoger beroep ingesteld, maar de Afdeling oordeelde dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit oordeel was gebaseerd op eerdere uitspraken waarin werd vastgesteld dat appellanten misbruik maakten van het recht om een bestuursrechtelijk rechtsmiddel in te stellen. De Afdeling verklaarde zowel het hoger beroep als het beroep tegen het besluit van 11 april 2023 niet-ontvankelijk en oordeelde dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202300880/2/A2.
Datum uitspraak: 12 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het hoger beroep van:
[appellant A] (hierna: [appellant A]), gevestigd in Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, en [appellant B], wonend in Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2022 in zaak nr. 21/2605 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam het door [appellant A] en [appellant B] gemaakte bezwaar tegen de wijziging van de inrichting van de toegangsweg naar het [locatie] in Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 29 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 maart 2021 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Ook heeft de rechtbank de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [appellant A] en [appellant B] vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 11 april 2023 heeft het college opnieuw op het bezwaar van [appellant A] en [appellant B] beslist en dat bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
[appellant A] en [appellant B] hebben een schriftelijke reactie gegeven op dat besluit.
Overwegingen
1.       [appellant A] en [appellant B] hebben bezwaar gemaakt tegen de wijziging van de inrichting van de toegangsweg, omdat daardoor parkeerplaatsen zijn verwijderd die zij stellen te gebruiken voor hun bedrijfsvoering. De rechtbank heeft overwogen dat het college onvoldoende heeft onderzocht of voor die verwijdering een verkeersbesluit nodig was.
2.       Het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] richt zich uitsluitend tegen de hoogte van de door rechtbank toegekende proceskostenvergoeding en tegen het feit dat de rechtbank het college en de Staat niet heeft veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente.
3.       De Afdeling is in de uitspraak van 12 februari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:542) gemotiveerd tot het oordeel gekomen dat [appellant A] en [appellant B] in de daar voorliggende zaken (hoger) beroep hebben ingesteld met kennelijk als doel om geld te verdienen aan de procedures. Daarmee hebben zij misbruik gemaakt van het recht om een bestuursrechtelijk rechtsmiddel in te stellen.
Gelet op de wijze van procederen in deze zaak, in combinatie met het feit dat [appellant A] al zeer lang en voor onbepaalde tijd geen activiteiten ontplooit, ziet de Afdeling aanleiding om in deze zaak tot hetzelfde oordeel te komen. Voor een nadere motivering wordt verwezen naar de uitspraak van 12 februari 2025.
4.       Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Het op grond van artikel 6:19 van de Awb van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 11 april 2023 deelt hetzelfde lot.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vries-Biharie
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2025
611
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
-        Verzet moet schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak worden gedaan.
-        In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met wat er in deze uitspraak staat.
-        Als de indiener over het verzet door de Afdeling wil worden gehoord, moet dit in het verzetschrift worden gevraagd. De zitting gaat dan alleen over de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak waartegen uw verzet is gericht.