ECLI:NL:RVS:2025:2667
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake inbewaringstelling van een vreemdeling
Op 12 juni 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 30 juni 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een vreemdeling ten onrechte in bewaring had gesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond, beval de opheffing van de maatregel van bewaring en kende schadevergoeding toe. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt. De feitelijke detentie van de vreemdeling had langer dan zes maanden geduurd, wat volgens eerdere jurisprudentie van de Raad van State een verzwaarde belangenafweging vereist in het besluit tot inbewaringstelling. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de minister deze belangenafweging niet had gemaakt. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister de proceskosten moest vergoeden.
De beslissing van de Raad van State houdt in dat de minister van Asiel en Migratie wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 juni 2025.