202304290/1/V3.
Datum uitspraak: 21 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 4 juli 2023 in zaak nr. NL23.17909 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 4 juli 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft de vreemdeling op 17 oktober 2022 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vw 2000. Hij heeft die bewaring op 14 november 2022 omgezet naar een bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. De staatssecretaris heeft die bewaring op 18 april 2023 na een belangenafweging opgeheven. De vreemdeling is onmiddellijk daarna strafrechtelijk gedetineerd voor de duur van twee maanden. De staatssecretaris heeft hem vervolgens bij besluit van 17 juni 2023 opnieuw in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
2. De vreemdeling betoogt in zijn enige grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris op het moment van de nieuwe inbewaringstelling op 17 juni 2023 geen verzwaarde belangenafweging hoefde te maken. De rechtbank heeft niet onderkend dat op het moment van de nieuwe inbewaringstelling, sprake was van een voorafgaande periode van aaneengesloten vreemdelingenbewaring en strafrechtelijke detentie, waarbij de totale periode van feitelijke detentie inmiddels acht maanden was.
Uit de uitspraken van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 27 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2044, onder 1 en 2.1, volgt dat de staatssecretaris in die situatie in het besluit tot inbewaringstelling een verzwaarde belangenafweging moet maken, die kenbaar en toetsbaar moet zijn. Dat heeft de staatssecretaris niet gedaan. Hij heeft in het besluit tot inbewaringstelling niet gemotiveerd waarom aan zijn belang bij de inbewaringstelling van de vreemdeling meer gewicht toekomt dan aan diens belang om na een voorafgaande aaneengesloten periode van feitelijke detentie van acht maanden in vrijheid te worden gesteld. De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring wordt opgeheven met ingang van vandaag. Ook heeft de vreemdeling recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 4 juli 2023 in zaak nr. NL23.17909;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van vandaag wordt opgeheven;
V. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 3.500,00 over de periode van 17 juni 2023 tot en met 21 juli 2023, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J.P.G. van Bekhoven, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Van Bekhoven
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2023
959