202501716/5/A2.
Datum uitspraak: 12 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
en
het college van bestuur van de Radboud Universiteit (hierna: het CvB),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2025 heeft het CvB aan [verzoeker] met ingang van die dag voor drie maanden een campus- en onderwijsverbod aan de Radboud Universiteit opgelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 8 april 2025 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening de beslissing van 27 maart 2025 onder voorwaarden geschorst.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht deze voorlopige voorziening te wijzigen.
Het CvB heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] en het CvB hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft op 28 mei 2025 bij wijze van ordemaatregel de getroffen voorziening gewijzigd in die zin dat de derde voorwaarde komt te vervallen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 13 mei 2025, waar het CvB, vertegenwoordigd door mr. W.J. Damsteegt-Boom, drs. A.J.G. Bartels en mr. M.V.R. Snel, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In de uitspraak van 8 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1601, heeft de voorzieningenrechter het aan [verzoeker] opgelegde campus- en onderwijsverbod met onmiddellijke ingang geschorst. Daaraan heeft de voorzieningenrechter drie voorwaarden verbonden. De eerste voorwaarde is dat een contactpersoon van buiten de faculteit als aanspreekpunt wordt aangesteld. Deze persoon zal ervoor zorgdragen dat de gevolgen van het verbod, zoals het ontbreken van studiemateriaal en het verkrijgen van toegang tot onder meer Brightspace, worden weggenomen. De derde voorwaarde is dat [verzoeker] ermee instemt dat de behandeling van het bezwaarschrift wordt opgeschort tot in elk geval 15 juni 2025. 2. [verzoeker] heeft hangende de bezwaarprocedure tegen de beslissing van 27 maart 2025 de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening van 8 april 2025 te wijzigen. Haar verzoek strekt er in de eerste plaats toe dat de behandeling van het bezwaar weer wordt voortgezet. Daarnaast betoogt zij dat het CvB geen of op onvoldoende wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerste voorwaarde. Volgens [verzoeker] heeft het CvB onder meer nog steeds niet de opnames van de werkgroepen verstrekt, heeft zij nog steeds geen toegang tot haar studentenmail, is de contactpersoon alleen een doorgeefluik en worden de gevolgen van het geschorste besluit ook overigens onvoldoende gecompenseerd.
3. Het CvB stelt zich op het standpunt dat volledig uitvoering is gegeven aan de eerste voorwaarde. [verzoeker] heeft dezelfde dag weer toegang tot BrightSpace gekregen. Gesteld wordt dat ook de opnames van het vak Ondernemingsrecht van de deeltijdopleiding en de PowerPointslides ter beschikking zijn gesteld en dat zij alle lesstof die ter beschikking kan worden gesteld heeft gekregen. De toegang tot de studentenmail heeft problemen opgeleverd, waarvoor het CvB zich heeft ingespannen die op te lossen, maar [verzoeker] verscheen niet met haar laptop op afspraken om het probleem te verhelpen. Ook in wat verder door [verzoeker] naar voren is gebracht ziet het CvB niet in hoe de uitvoering onvolledig is.
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat met de ordemaatregel tegemoet is gekomen aan de wens om de voortgang van de bezwaarprocedure niet langer op te schorten. Verder moet worden geoordeeld dat [verzoeker] in de door haar overgelegde stukken niet heeft geconcretiseerd hoe de voorlopige voorziening moet worden gewijzigd. Weliswaar stelt zij daarin aan de orde wat er in de uitvoering door het CvB sinds de voorlopige voorziening van 8 april 2025 volgens haar is misgegaan en hoe zij volgens haar wordt tegengewerkt, maar de voorzieningenrechter ziet daarin geen aanknopingspunten om de voorlopige voorziening hangende het bezwaar op een bepaalde manier te wijzigen. Het in bezwaar bestreden onderwijs- en campusverbod is immers al geschorst. De gevraagde wijzigingen van de voorziening moeten met dat besluit samenhangen. Wat er in dit stadium in afwachting van de beslissing op het bezwaar nog aan voorlopige maatregelen nodig zou zijn naast de al getroffen voorziening is niet duidelijk geworden. [verzoeker] en haar gemachtigde zijn niet op de zitting bij de Afdeling verschenen, waardoor de voorzieningenrechter geen gelegenheid had haar op dit punt te bevragen.
5. Voor zover het verzoek van [verzoeker] ziet op het bij wijze van compensatie verhogen van het cijfer voor haar bachelorscriptie, leent dit zich naar zijn aard niet voor een voorlopige voorziening.
6. Het verzoek wordt afgewezen.
7. Het CvB hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Willems
voorzieningenrechter
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2025
284-1062