ECLI:NL:RVS:2025:2684

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
202501211/1/R2 en 202501211/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • N.H. van den Biggelaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving van een last onder dwangsom voor bouwwerk en voorzieningen in natuurgebied

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel, waarbij zij onder oplegging van een dwangsom is gelast om een bouwwerk, een overkapt terras, verlichtingsarmaturen en verhardingen op haar percelen in De Mortel te verwijderen. De percelen zijn gelegen binnen een bestemmingsplan dat enkel recreatiewoningen toestaat en de gronden buiten het bouwvlak de bestemming 'Natuur' hebben. Het college stelt dat de aanwezige bouwwerken in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat er geen omgevingsvergunningen zijn verleend voor deze constructies. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, wat heeft geleid tot het hoger beroep. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat handhaving niet onevenredig is, ondanks de emotionele waarde die de percelen voor [appellante] hebben. De voorzieningenrechter bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, maar verlengt de begunstigingstermijn tot tien weken na de uitspraak.

Uitspraak

202501211/1/R2 en 202501211/2/R2.
Datum uitspraak: 18 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Gemert, gemeente Gemert-Bakel,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost­Brabant (hierna: de rechtbank) van 17 januari 2025 in zaak nrs. 24/3561 en 24/3563 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2024 heeft het college [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast om een bouwwerk, een overkapt terras, verlichtingsarmaturen en verhardingen op het perceel aan de [locatie] in De Mortel te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 27 augustus 2024 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 januari 2025 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 augustus 2024 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft de begunstigingstermijn verlengd tot 10 weken na verzending van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op een zitting op 7 mei 2025, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S. Sabur, advocaat te 's-Hertogenbosch, vergezeld door [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. W.J.B.M. Alkemade, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overgangsrecht Omgevingswet
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet voor een ambtshalve te nemen besluit toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of een dergelijk besluit bekendgemaakt is, dan blijft op grond van artikel 4.5, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit onherroepelijk wordt.
Bij brief van 26 september 2023 heeft het college [appellante] op grond van artikel 4:8 van de Awb in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen op zijn voornemen om een last onder dwangsom op te leggen. Dat betekent dat in dit geval het recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
3.       [appellante] en haar echtgenoot zijn eigenaar van twee percelen aan de [locatie] in De Mortel, kadastraal bekend gemeente Gemert, sectie G, nummers 1209 en 1210. Op grond van het geldende bestemmingsplan "Gemert-Bakel Buitengebied 2017" heeft elk perceel een bouwvlak en de enkelbestemming "Recreatie" en de functieaanduiding "recreatiewoning" en hebben de gronden buiten het bouwvlak de bestemming "Natuur". Op perceel 1210 staat binnen het bouwvlak de recreatiewoning van [appellante]. Op perceel 1209 staat binnen het bouwvlak een bouwwerk dat hobbymatig en voor opslag wordt gebruikt. Volgens het college is dit bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan omdat daar alleen een recreatiewoning is toegestaan. Bovendien is voor het bouwwerk geen omgevingsvergunning verleend. Verder zijn op de percelen binnen de bestemming "Natuur" buitenverlichting en verhardingen aangebracht en is een overkapt terras aangelegd. De buitenverlichting, verhardingen en het overkapte terras passen volgens het college niet binnen de bestemming "Natuur" en ook hiervoor zijn geen omgevingsvergunningen verleend. Bij het besluit van 29 januari 2024, zoals gehandhaafd bij het besluit van 27 augustus 2024, heeft het college [appellante] daarom gelast om het bouwwerk, het overkapte terras, de buitenverlichting en de verhardingen die in strijd met het bestemmingsplan en zonder omgevingsvergunning aanwezig zijn, te verwijderen en verwijderd te houden.
Aangevallen uitspraak
4.       De rechtbank heeft het besluit van 27 augustus 2024 vernietigd omdat, in strijd met artikel 4.5, gelezen in samenhang met artikel 4.23, van de Invoeringswet Omgevingswet, hierop ten onrechte het recht van na 1 januari 2024 van toepassing is geacht. Omdat het college de lasten wel heeft mogen opleggen, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank zijn het bouwwerk, het overkapte terras, de verlichting en de verhardingen in strijd met het bestemmingsplan en is daarvoor geen vergunning verleend. Het college was dan ook bevoegd om daartegen handhavend op te treden. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat en dat handhaving niet onevenredig is.
Omvang van het geding in hoger beroep
5.       De voorzieningenrechter stelt vast dat sprake is van overtredingen van artikel 2.1 van de Wabo, zodat het college bevoegd was om handhavend op te treden. Dat is in hoger beroep ook niet meer in geschil. In deze procedure gaat het alleen om de vraag of handhavend optreden, gelet op de betrokken belangen, in dit geval evenredig is.
Is handhaving evenredig?
6.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat handhaving in dit geval niet onevenredig is. Zij voert hiertoe in het bijzonder aan dat zij en haar echtgenoot inmiddels op hoge leeftijd zijn en dat de percelen in de huidige vorm, dus met het overkapte terras en het bouwwerk dat hobbymatig wordt gebruikt, voor hun van grote emotionele waarde zijn. Zij hebben de percelen ook altijd goed onderhouden, zodat de natuur niet wordt geschaad en niemand overlast ervaart. Zij zouden graag nog enige tijd recreatief van de percelen willen genieten.
6.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678, geldt bij handhavingsbesluiten bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel de maatstaf van de zogeheten Harderwijk-uitspraak (uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285). Daarbij geldt als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhaving blijft dus voorop staan.
Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
6.2.    De rechtbank is gemotiveerd op de evenredigheid van de handhaving ingegaan en is tot de conclusie gekomen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de belangen van [appellante] niet een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang van handhaving daarvoor moet wijken. De rechtbank heeft daarbij onder meer van belang geacht dat [appellante] en haar echtgenoot nog steeds gebruik kunnen blijven maken van de recreatiewoning op het perceel en dat zij de werkzaamheden die nodig zijn om te voldoen aan de last zonodig kunnen uitbesteden aan derden. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het college van belang heeft kunnen vinden dat de planwetgever blijkens het bepaalde in artikel 11.2.3 van de regels van het bestemmingsplan heeft beoogd geen nieuwe bouwwerken op de plek van het bouwwerk toe te staan als er niet eerder een recreatiewoning heeft gestaan. Het college heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat een overdekt terras, buitenverlichting en verhardingen niet thuishoren in een natuurgebied, negatieve effecten kunnen hebben op de natuur en voor een verrommeling van het landschap zorgen.
[appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling door de rechtbank van de vraag of handhavend optreden in dit geval onevenredig is, in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De voorzieningenrechter kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 15.1 en 15.2 opgenomen overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat de huidige inrichting van de percelen voor [appellante] van praktisch belang is en ook emotionele waarde heeft, maakt dat niet dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Dit betekent dat het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ongegrond is. De voorzieningenrechter zal daarom deze uitspraak bevestigen. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
8.       De rechtbank heeft de begunstigingstermijn met terugwerkende kracht verlengd tot tien weken na verzending van de uitspraak. De begunstigingstermijn is door het college nogmaals verlengd tot vier weken nadat door de voorzieningenrechter uitspraak is gedaan. [appellante] heeft op de zitting uitgelegd dat vier weken voor haar te kort is om aan de last te kunnen voldoen. De voorzieningenrechter zal daarom met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening treffen dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Deze termijn van tien weken acht de voorzieningenrechter toereikend om de overtreding waarop de last onder dwangsom betrekking heeft, te kunnen (laten) opheffen. Dit betekent dat [appellante] na het verstrijken van deze periode de in het dwangsombesluit gestelde dwangsommen verbeurt als zij niet aan de opgelegde last voldoet.
9.       Het college hoeft geen proceskosten te betalen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af;
III.      treft de voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn die is verbonden aan het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel van 29 januari 2024, kenmerk AO/WJA/25634-2018, wordt verlengd tot tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
voorzieningenrechter
w.g. Van Engelen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2025
842