ECLI:NL:RVS:2025:2719

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
202201293/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Foarstrjitte 49, De Westereen en de herziening van het besluit door de gemeente Dantumadiel

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 juni 2025 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Foarstrjitte 49, De Westereen". De zaak betreft een beroep van een appellant, wonend in De Westereen, tegen besluiten van de raad van de gemeente Dantumadiel. In een eerdere tussenuitspraak van 21 augustus 2024 werd de raad opgedragen om binnen 20 weken gebreken in het besluit van 1 november 2021 te herstellen. De Afdeling oordeelde dat het oorspronkelijke plan in strijd was met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, omdat de raad niet had gemotiveerd waarom de nieuwe stedelijke ontwikkeling niet binnen stedelijk gebied kon plaatsvinden. De raad had ook niet voldoende toegelicht waarom de supermarkt niet op de oude locatie kon worden herbouwd.

Na de tussenuitspraak heeft de raad op 10 december 2024 een herstelbesluit genomen, maar de appellant betoogde dat dit besluit nog steeds niet voldeed aan de eisen. De Afdeling heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het beroep van de appellant tegen het herstelbesluit ongegrond is, maar het beroep tegen het oorspronkelijke besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De Afdeling heeft de raad van de gemeente Dantumadiel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de raad om bij het vaststellen van bestemmingsplannen zorgvuldig te motiveren waarom bepaalde locaties niet geschikt zijn voor de beoogde ontwikkelingen.

Uitspraak

202201293/2/R3.
Datum uitspraak: 18 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in De Westereen, gemeente Dantumadiel,
appellant,
en
de raad van de gemeente Dantumadiel,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 21 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3401 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken te herstellen in het besluit van 1 november 2021, waarbij de raad het bestemmingsplan "Foarstrjitte 49, De Westereen" heeft vastgesteld.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 10 december 2024 het bestemmingsplan "Foarstrjitte 49, De Westereen" opnieuw vastgesteld (hierna: het herstelbesluit).
[appellant] en [partij] zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen. [appellant] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 21 januari 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Het besluit van 1 november 2021
2.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), omdat de raad in de plantoelichting niet heeft gemotiveerd waarom niet binnen stedelijk gebied kan worden voorzien in de nieuwe stedelijke ontwikkeling die het plan mogelijk maakt.
Verder is overwogen dat de raad niet goed heeft kunnen toelichten waarom het niet mogelijk is om de supermarkt te herbouwen op de oude locatie en het parkeren te laten plaatsvinden op de agrarische gronden waar in het voorliggende plan de bouw van de supermarkt is voorzien.
In de tussenuitspraak heeft de Afdeling ook overwogen dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 4.4.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Omgevingsverordening, omdat in de plantoelichting niet is gemotiveerd waarom vestiging van een supermarkt in het kernwinkelgebied of de centrumrand redelijkerwijs niet mogelijk is.
2.1.    Gelet op wat is overwogen in de tussenuitspraak, is het beroep van [appellant] gegrond. Het besluit van 1 november 2021 dient te worden vernietigd.
Het herstelbesluit
3.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 10 december 2024 het plan opnieuw vastgesteld.
4.       Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Het besluit van 10 december 2024 is een besluit tot vervanging van het oorspronkelijk bestreden besluit van 1 november 2021. Het beroep van [appellant] is van rechtswege gericht tegen het besluit van 10 december 2024.
5.       De Afdeling zal aan de hand van de door [appellant] naar voren gebrachte zienswijze beoordelen of de raad met het herstelbesluit heeft voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak.
6.       [appellant] betoogt dat de locatie van de bibliotheek, de ijsbaan, het pand tegenover de brandweerkazerne en De Wiken ten tijde van de vaststelling van het plan geschikte alternatieve locaties waren als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
6.1.    Bij het herstelbesluit is paragraaf 3.1.3 van de plantoelichting aangepast. In deze paragraaf staat dat er voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan op 1 november 2021 al een voornemen was om op de locatie van de voormalige bibliotheek en op locatie De Wiken woningen te bouwen. Om te komen tot woningbouw op de locatie van de voormalige bibliotheek is deze locatie in 2020 verkocht aan een ontwikkelaar. Vervolgens is in 2022 een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van een appartementengebouw met 13 woningen. Om te komen tot woningbouw op locatie De Wiken is in 2009 een bestemmingsplan vastgesteld. De planontwikkeling op locatie De Wiken is tijdelijk stil komen te liggen, maar wordt inmiddels wel weer ontwikkeld tot woningbouwlocatie. Omdat op de locatie van de voormalige bibliotheek en op locatie De Wiken woningen zijn voorzien, heeft de raad ervoor gekozen om op deze locaties geen supermarkt te bouwen. Over de locatie van de voormalige bibliotheek stelt de raad dat deze locatie ook te klein is om te voorzien in de supermarkt zoals nu aan de orde is.
6.2.    De Afdeling beoordeelt, als de beroepsgronden daartoe aanleiding geven en aan de hand daarvan, of deugdelijk is gemotiveerd dat niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien en of de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat binnen het bestaand stedelijk gebied geen geschikte locatie beschikbaar is waar de desbetreffende stedelijke ontwikkeling zou kunnen worden gerealiseerd (uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, onder 3.1 en 10.3.
6.3.    Wat betreft de twee locaties die [appellant] in zijn zienswijze noemt, namelijk het pand tegenover de brandweerkazerne en de locatie van de ijsbaan, overweegt de Afdeling dat - zoals [appellant] zelf ook opmerkt - deze locaties niet daadwerkelijk beschikbaar zijn. Het pand tegenover de brandweerkazerne is in gebruik als bedrijfsgebouw en de locatie van de ijsbaan wordt nog als ijsbaan gebruikt.
De Afdeling is verder van oordeel dat de raad met de in 6.1 weergegeven motivering voldoende heeft onderbouwd dat de supermarkt niet op de door [appellant] genoemde locaties in bestaand stedelijk gebied kan komen. Het herstelbesluit is in zoverre dan ook niet in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
Het betoog slaagt niet.
7.       [appellant] betoogt dat de raad nog altijd niet goed heeft gemotiveerd waarom het niet mogelijk is om de supermarkt te herbouwen op de oude locatie en het parkeren te laten plaatsvinden op de agrarische gronden achter de oude locatie van de supermarkt, waar in het voorliggende plan de bouw van de supermarkt is voorzien.
7.1.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van een plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen. De raad heeft met het herstelbesluit gemotiveerd waarom het parkeerterrein aan de voorzijde is voorzien en de supermarkt aan de achterzijde. In paragraaf 3.1.3 van de plantoelichting staat dat een belangrijke reden hiervoor is dat een parkeerterrein aan de voorzijde uitnodigt tot de supermarkt daarachter en leidt tot een vriendelijker straat- en bebouwingsbeeld, omdat de supermarkt dan met de gevelpartij op de Foarstrjitte is georiënteerd. Door het parkeren te laten plaatsvinden op de agrarische gronden achter de oude supermarktlocatie zou aan de straatzijde een achterkantsituatie ontstaan, waarbij de meer uitnodigende voorkant van de supermarkt naar het landelijk gebied zou zijn gericht, omdat daar dan ook het parkeren zou plaatsvinden. De raad vindt dit niet wenselijk in het straatbeeld. Ook vindt hij dit minder wenselijk met het oog op de sociale veiligheid.
Daarmee heeft de raad het door [appellant] voorgestelde alternatief, waarbij de supermarkt wordt herbouwd op de oude locatie, afgewogen in het herstelbesluit en toereikend gemotiveerd waarom niet voor dat alternatief is gekozen.
Het betoog slaagt niet.
8.       [appellant] betoogt dat het plan leidt tot een onaanvaardbare mate van lichthinder in zijn woning en dat er bij het plan is voorzien in teveel ruimte voor parkeren, laden en lossen.
8.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen onder 12 van de overzichtsuitspraak van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2853, is in de rechtspraak de mogelijkheid begrensd om nieuwe gronden aan te dragen in een beroep tegen een nieuw besluit dat genomen wordt nadat een eerder besluit is vernietigd. Die begrenzing houdt in dat geen gronden kunnen worden aangevoerd tegen het nieuwe besluit als die al tegen het oorspronkelijke besluit aangevoerd hadden kunnen worden. Zoals de Afdeling heeft overwogen onder 12.1 van deze uitspraak, geldt dit op dezelfde manier bij een zienswijze of beroep tegen een nieuw besluit dat is genomen na een tussenuitspraak. In de zienswijze kunnen dan geen gronden worden aangevoerd die al voor de tussenuitspraak aangevoerd hadden kunnen worden Concreet gaat het om de situatie waarin geen nieuwe gronden naar voren gebracht kunnen worden in een zienswijze of beroep tegen het besluit van een bestuursorgaan ter uitvoering van de opdracht in een tussenuitspraak.
8.2.    Dit betekent dat de Afdeling deze nieuwe beroepsgronden niet inhoudelijk zal bespreken.
9.       Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] tegen het herstelbesluit ongegrond.
Proceskosten
10.     De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep tegen het besluit van de gemeente Dantumadiel van 1 november 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Foarstrjitte 49, De Westereen" gegrond;
II.       vernietigt het onder I genoemde besluit;
III.      verklaart het beroep tegen het besluit van de gemeente Dantumadiel van 10 december 2024 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Foarstrjitte 49, De Westereen" ongegrond;
IV.     veroordeelt de raad van de gemeente Dantumadiel tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.267,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleend rechtsbijstand;
V.      gelast dat de raad aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2025
646