ECLI:NL:RVS:2025:2725

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
202207206/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2021/2022 en de strijdigheid met de Omgevingsverordening Zuid-Holland

Op 20 oktober 2022 heeft de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp het bestemmingsplan "Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2021/2022" vastgesteld, dat onder andere de uitbreiding van het Hippisch Centrum Nootdorp (HCN) op het perceel Oudeweg 62-62a in Nootdorp omvat. Dit plan voorziet in de bouw van een nieuw bedrijfsgebouw van ongeveer 4.920 m², inclusief stallen, opslagruimte en een buitenrijbaan. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat de afwijkingsbevoegdheid in strijd is met de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Ook de Stichting Vrienden van de Windlust en een appellant hebben bezwaren ingediend, onder andere met betrekking tot de bescherming van de molenbiotoop van de korenmolen Windlust.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 17 april 2025. De Afdeling oordeelt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht en dat de afwijkingsbevoegdheid in strijd is met de Omgevingsverordening. De Afdeling vernietigt het besluit van de raad voor zover het betreft de afwijkingsbevoegdheid en de bestemming "Sport" op het perceel Oudeweg 62-62a. De raad wordt opgedragen om binnen vier weken de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan. Tevens wordt de raad veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierechten aan de appellanten. De Afdeling wijst ook een verzoek om schadevergoeding van de appellant toe wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

202207206/1/R3.
Datum uitspraak: 18 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (hierna: Gedeputeerde Staten),
2.       Stichting Vrienden van de Windlust te Nootdorp (hierna: de Stichting), gevestigd in Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
3.       [appellant], wonend in Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2021/2022" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Gedeputeerde Staten, de Stichting en [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Gedeputeerde Staten, de Stichting, [appellant] en het Hippisch Centrum Nootdorp (hierna: het HCN) hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 april 2025, waar Gedeputeerde Staten, vertegenwoordigd door mr. R. Brouwer, advocaat in Den Haag, en mr. M. Molenwijk, de Stichting, vertegenwoordigd door ir. C.A.M. de Koning en [gemachtigde], [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door R. Broekhuijzen, zijn verschenen. Verder is op de zitting het HCN, vertegenwoordigd door mr. A.M.C. Lensen, advocaat in Den Haag, [partij A] en [partij B], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 4 november 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan heeft betrekking op meerdere locaties in de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Op een van deze locaties, het perceel Oudeweg 62-62a in Nootdorp (hierna: het perceel), voorziet het plan in uitbreiding van het HCN. In de ruimtelijke onderbouwing die als bijlage 1 bij de plantoelichting is gevoegd, staat de beoogde uitbreiding beschreven. Het gaat om het bouwen van een nieuw bedrijfsgebouw van ongeveer 4.920 m² (met daarin een overdekte rijhal, 95 stallen en opslagruimte), een tweede overdekte stapmolen, een longeercirkel, paddocks en een buitenrijbaan van ongeveer 3.000 m². Daarnaast gaat het om het toevoegen van 66 paardenboxen, en het aanleggen van een parkeerterrein. Onder de vorige bestemmingsplannen "Verzamelplan 2012", vastgesteld in 2012, en "Duurzame glastuinbouwbedrijven", vastgesteld in 2011, is deze uitbreiding niet mogelijk.
3.       Gedeputeerde Staten hebben beroep ingesteld vanwege de afwijkingsbevoegdheid die de raad in artikel 15.2.2. van de planregels heeft opgenomen. Volgens Gedeputeerde Staten is deze afwijkingsbevoegdheid in strijd met de Omgevingsverordening Zuid-Holland (hierna: de Omgevingsverordening).
4.       De Stichting is eigenaar van de korenmolen Windlust op de Oudeweg 70 in Nootdorp (hierna: de molen). Uit de statuten blijkt dat de Stichting onder andere als doel heeft de instandhouding van de molen, het bevorderen van de bewustwording van de waarde van de molen, en het bevorderen van de draai- en maalvaardigheid van de molen. De Stichting heeft bezwaren met betrekking tot de bescherming van de molenbiotoop.
5.       [appellant] woont op het perceel [locatie] in Nootdorp, ten oosten van het plangebied. [appellant] heeft voornamelijk bezwaren die gaan over zijn woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
6.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden
Alternatieve locatie uitbreiding
7.       [appellant] en de Stichting betogen dat uitbreiding van het HCN aan de Braslaan, in het verlengde van de huidige manage, beter was geweest. Die locatie ligt verder van de molen waardoor het zicht op de molen en de vrije windvang minder worden belemmerd. Daarnaast leidt een uitbreiding op die locatie tot minder aantasting van het landelijke karakter van Nootdorp en van het uitzicht van [appellant]. Volgens [appellant] heeft de raad ten onrechte meer gewicht toegekend aan het belang van toekomstige, gewenste woningbouw in het Dwarskadegebied dan aan zijn woon- en leefklimaat.
7.1.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.
De raad stelt zich op het standpunt dat hij alle relevante aspecten heeft meegewogen bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad rekening gehouden met de toekomstige invulling van het Dwarskadegebied als woonwijk en de ruimtelijke gevolgen van de alternatieve uitbreidingslocatie voor de toekomstige woonwijk als onwenselijk beoordeeld.
De Afdeling overweegt dat de raad dit belang heeft mogen meenemen in de belangenafweging. De raad heeft het door [appellant] en de Stichting voorgestelde alternatief daarom afgewogen bij de vaststelling van het plan en toereikend gemotiveerd waarom niet voor dat alternatief is gekozen.
Het betoog slaagt niet.
8.       Het voorgaande laat onverlet dat de raad bij de vaststelling van het plan moet beoordelen of de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling zal hierna aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of de raad dit heeft gedaan.
Afwijkingsbevoegdheid molenbiotoop
9.       Gedeputeerde Staten en de Stichting betogen dat de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 15.2.2 van de planregels in strijd is met artikel 6.25 van de Omgevingsverordening. Zij wijzen er in dat verband op dat de raad bij de vaststelling van het plan de regels over de molenbiotoop uit artikel 6.25, eerste lid, van de Omgevingsverordening in acht moet nemen. Afwijken van die regels mag alleen in de gevallen beschreven in artikel 6.25, tweede lid, van de Omgevingsverordening. Omdat er rond de molen geen sprake is van een bijzondere molenbiotoop als bedoeld in artikel 6.25, tweede lid, onder b, van de Omgevingsverordening, mogen hogere bouwhoogtes alleen als de vrije windvang en het zicht op de molen daardoor niet verder worden beperkt of als die elders in de molenbiotoop worden gecompenseerd. In artikel 15.2.2, onder a, aanhef en onder 2, van de planregels is echter een andere mogelijkheid opgenomen op grond waarvan bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de maximale bouwhoogtes binnen de molenbiotoop.
Daarnaast voeren Gedeputeerde Staten en de Stichting aan dat de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 15.2.2, onder a, aanhef en onder 1, van de planregels niet uitvoerbaar is. Dat komt omdat iedere ontwikkeling van het HCN die niet voldoet aan de maximale bouwhoogtes uit artikel 6.25 van de Omgevingsverordening, volgens hen leidt tot een onevenredige aantasting van de vrije windvang van de molen.
9.1.    Artikel 6.25, eerste lid, van de Omgevingsverordening bepaalt dat een bestemmingsplan voor gronden binnen de op kaart 15 in bijlage II "Cultureel erfgoed" aangegeven molenbiotoop in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen garandeert. Een dergelijk bestemmingsplan moet voldoen aan de voorwaarden uit artikel 6.25, eerste lid, onder a en b, van de Omgevingsverordening. Daarin zijn de maximale bouwhoogtes binnen een molenbiotoop beschreven.
9.2.    Op grond van artikel 6.25, tweede lid, aanhef en onder a, van de Omgevingsverordening is het mogelijk van het eerste lid af te wijken voor een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of als zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.
Op grond van artikel 6.25, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingsverordening is het mogelijk van het eerste lid af te wijken voor een ontwikkeling binnen een bijzondere molenbiotoop zoals aangegeven op kaart 15 in bijlage II, als de molen en de molenbiotoop op een goede manier ruimtelijk worden ingepast.
9.3.    Uit kaart 15 in bijlage II van de Omgevingsverordening blijkt, en tussen partijen is ook niet in geschil, dat er rond de molen sprake is van een normale molenbiotoop. Dit betekent dat artikel 6.25, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingsverordening niet van toepassing is.
9.4.    Omdat er geen sprake is van een bijzondere molenbiotoop, mag alleen onder de voorwaarden van artikel 6.25, tweede lid, aanhef en onder a, van de Omgevingsverordening worden afgeweken van artikel 6.25, eerste lid, van de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening biedt, zonder provinciale ontheffing, geen andere afwijkingsmogelijkheden. Naar het oordeel van de Afdeling is de afwijkingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 15.2.2, onder a, aanhef en onder 2, van de planregels daarom in strijd met artikel 6.25 van de Omgevingsverordening.
Daarnaast overweegt de Afdeling dat de raad de ruimtelijke aanvaardbaarheid van artikel 15.2.2, onder a, aanhef en onder 1, van de planregels niet heeft beoordeeld en ook niet heeft gemotiveerd dat er aan de voorwaarden uit dat artikel voldaan zou kunnen worden. Gelet hierop heeft de raad het besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd.
Het betoog slaagt.
Woon- en leefklimaat
Uitzicht
10.     [appellant] betoogt dat het plan voor het perceel een onaanvaardbare aantasting van zijn uitzicht als gevolg heeft. Volgens hem heeft de raad ten onrechte zijn belang bij het behoud van zijn uitzicht niet in de belangenafweging betrokken. Ter illustratie wijst hij op de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1671, onder 6.3.
10.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van [appellant] en dat zijn belangen voldoende zijn meegewogen. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat het plan in het voortraject van de planprocedure door een stedenbouwkundige is beoordeeld en als aanvaardbaar is beoordeeld. Daarbij is ook gekeken naar de veranderingen in het uitzicht van [appellant].
10.2.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak die door [appellant] zelf is aangehaald, bestaat er geen recht op blijvend vrij uitzicht. De raad moet het belang dat [appellant] heeft bij het behoud van zijn uitzicht wel betrekken bij de belangenafweging. De Afdeling komt tot het oordeel dat de raad dit heeft gedaan en zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan geen onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van [appellant] als gevolg heeft. Daarbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat de afstand vanaf het perceel van [appellant] tot het bouwvlak ongeveer 62 m is en dat zijn uitzicht door de situering van het bouwvlak ten opzichte van zijn woning grotendeels behouden blijft.
Het betoog slaagt niet.
Geluid
11.     [appellant] betoogt dat de uitbreiding van het HCN en de toename van evenementen, met name wedstrijden, leidt tot meer geluidoverlast bij zijn woning.
11.1.  Op de zitting heeft het HCN toegelicht dat er twee keer per maand wedstrijden plaatsvinden voor interne deelnemers en een keer per maand voor deelnemers uit de omgeving. Eén keer per jaar is er een groter evenement waarvoor een APV-vergunning wordt aangevraagd.
11.2.  In paragraaf 4.7 van de ruimtelijke onderbouwing is toegelicht dat er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) voor geluid vanaf een manege. De richtafstand voor geluid vanaf een manege in gemengd gebied is namelijk 10 m. De gewenste uitbreiding van de manage vindt plaats op meer dan 10 m van omliggende woningen, zo staat in de ruimtelijke onderbouwing.
11.3.  In artikel 5.1 van de planregels staat dat de voor "Sport" aangewezen gronden bestemd zijn voor "het uitoefenen van sportactiviteiten in de vorm van een manege". In artikel 1.38 van de planregels staat dat een manege een bedrijf gericht is op "het houden, stallen, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's, het terzake lesgeven".
11.4.  De Afdeling stelt voorop dat het plan niet in algemene zin voorziet in een mogelijkheid voor evenementen. In zoverre heeft de raad daarmee bij de beoordeling van het plan dan ook geen rekening hoeven houden.
Voor zover [appellant] vreest voor geluidoverlast als gevolg van wedstrijden, overweegt de Afdeling dat het houden van wedstrijden valt onder het uitoefenen van sportactiviteiten in de vorm van een manege. Dat komt omdat de term sport in het algemeen spraakgebruik veelal verbonden is met enig wedstrijd- of competitie-element. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC6388. In de publicatie "De paardenhouderij in het omgevingsrecht" van de VNG/Sectorraad Paarden Publicatie staat dat het ook kan dat er bij een manege "wedstrijden worden georganiseerd voor ruiters en amazones die met hun paarden van buitenaf komen." De Afdeling overweegt daarom dat het organiseren van wedstrijden, voor deelnemers van de manege zelf of uit de nabije omgeving, in beginsel behoort tot de reguliere bedrijfsvoering van een manege en dat ervan uit kan worden gegaan dat de ruimtelijke uitstraling van dergelijke wedstrijden is meegenomen in de richtafstanden voor de functie manege uit de VNG-brochure. Hierna zal de Afdeling beoordelen of er wordt voldaan aan de richtafstand voor geluid vanaf de manege.
11.5.  De richtafstanden in de VNG-brochure gelden tussen enerzijds de grens van het bestemmingsvlak dat de milieubelastende functie mogelijk maakt en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die op grond van het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. Dat betekent dat in dit geval moet worden gemeten vanaf de grens van bestemming "Sport" en dat er rekening gehouden moet worden met de vergunningvrije bouwmogelijkheden van [appellant]. Daarvan uitgaande wordt niet voldaan aan de richtafstand voor geluid uit de VNG-brochure omdat de afstand tussen de grens van het bestemmingsvlak "Sport" en het perceel van [appellant] ongeveer 5 m is. Dit heeft de raad niet onderkend. De Afdeling wijst er verder op dat de in de VNG-brochure opgenomen richtafstanden indicatief zijn en dat hiervan kan worden afgeweken. De raad moet daar dan wel zorgvuldig onderzoek naar doen en dat deugdelijk motiveren. Dat heeft de raad niet gedaan.
Daarom komt de Afdeling tot het oordeel dat de raad niet deugdelijk gemotiveerd heeft dat er wat betreft het aspect geluid sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van [appellant].
Het betoog slaagt.
Parkeren
12.     [appellant] betoogt dat het plan voor het perceel leidt tot een grotere parkeerbehoefte dan waar de raad van uitgaat omdat er niet slechts incidenteel evenementen zullen plaatsvinden. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het HCN veel evenementen organiseert, daar had rekening mee gehouden moeten worden.
12.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat er op het terrein van het HCN kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen, ook tijdens de reguliere wedstrijden.
Op de zitting is door het HCN toegelicht dat parkeren bij reguliere wedstrijden en andere activiteiten op eigen terrein plaatsvindt. Slechts één keer per jaar is er een groot evenement waarvoor met een APV-vergunning bij de ijsbaan wordt geparkeerd.
12.2.  In de ruimtelijke onderbouwing is in paragraaf 4.10.2 beoordeeld of er voldoende parkeervoorzieningen zijn. Daarvoor is gebruik gemaakt van de "Nota Parkeernormen 2021" die ook als bijlage 1 bij de planregels is gevoegd. In de Nota Parkeernormen 2021 wordt als uitgangspunt 0,5 parkeerplaats per paardenbox gehanteerd. In totaal wordt een parkeerbehoefte van 89 parkeerplaatsen verwacht. Op het terrein van het HCN kan evenwijdig aan de Braslaan worden voorzien in deze parkeerbehoefte. In artikel 5.2.2, onder l, van de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat voor het bouwen van gebouwen moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
12.3.  Zoals overwogen onder 11.4, voorziet het plan niet in algemene zin in een mogelijkheid voor evenementen. De raad heeft daar bij de beoordeling van het plan dan ook geen rekening mee hoeven houden. Overigens heeft het HCN toegelicht dat er voor het grote evenement dat één keer per jaar plaatsvindt, bij de ijsbaan wordt voorzien in parkeergelegenheid.
Zoals ook onder 11.4 is overwogen, behoort het organiseren van wedstrijden voor deelnemers uit de omgeving wel tot de reguliere bedrijfsvoering van een manege. In dit geval worden de paarden op de manege gehouden en hoeven deelnemers van dergelijke wedstrijden dus niet altijd zelf paarden mee te nemen. De raad heeft daarom redelijkerwijs mogen uitgaan van het kencijfer van 0,5 parkeerplaatsen per paardenbox, wat een representatieve weergave geeft van de parkeerbehoefte van de manege, inclusief dit soort wedstrijden. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd verder ook geen aanleiding voor het oordeel dat andere activiteiten die op de manege worden georganiseerd, voor zover die op grond van het plan zijn toegestaan, niet passen binnen dit kencijfer.
12.4.  Omdat [appellant] de berekening van de parkeerbehoefte op zichzelf en de mogelijkheid om daarin te voorzien niet heeft bestreden, komt de Afdeling tot het oordeel dat de raad niet op voorhand had moeten inzien dat het plan niet uitvoerbaar is vanwege het aspect parkeren.
Het betoog slaagt niet.
Verkeersgeneratie
13.     [appellant] betoogt dat het plan meer verkeersbewegingen tot gevolg heeft dan waar de raad van uitgaat en dat deze toename zal leiden tot verkeersoverlast op de Oudeweg. Volgens hem is onduidelijk waarom er in de ruimtelijke onderbouwing wordt uitgegaan van slechts tien voertuigen per dag voor de Natuurpoort. Verder voert [appellant] aan dat er geen enkele rekening is gehouden met de te verwachten toename aan vrachtvervoer van paarden en paardentrailers. De toegangswegen zijn slechts bedoeld en ingericht voor woonwijken.
13.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de verkeerssituatie na realisatie van de uitbreiding van het HCN door het plan juist zal verbeteren. Zwaarder verkeer zal gebruik maken van de extra ontsluiting op de Braslaan. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat er op de Oudeweg voldoende capaciteit is voor de berekende toename aan verkeersbewegingen.
13.2.  In paragraaf 4.10.1 van de ruimtelijke onderbouwing is de verkeerssituatie van het HCN beoordeeld. Aan de hand van de CROW publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren" (hierna: de CROW-publicatie) is berekend dat de uitbreiding van de manege zal leiden tot een toename van 198 motorvoertuigbewegingen per etmaal (hierna: mvt/etmaal) op het weekdaggemiddelde. Daarbij wordt er uitgegaan van 10 mvt/etmaal voor de Natuurpoort. Een Natuurpoort is een startpunt voor fiets- wandel- of ruitertochten in de natuur. Dit wordt aanvaardbaar geacht.
13.3.  Over het betoog dat de verkeersgeneratie van de Natuurpoort onduidelijk is, overweegt de Afdeling dat het plan niet in een mogelijkheid voor een Natuurpoort voorziet. In de ruimtelijke onderbouwing staat dat het HCN is gevraagd om als natuurpoort te fungeren. Op grond van artikel 5.1, aanhef en onder f, van de planregels zijn echter alleen bij bestemming "Sport" behorende overige voorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen, toegestaan. De Afdeling overweegt dat een Natuurpoort niet valt onder het bij de bestemming "Sport" toegestane gebruik zoals opgenomen in artikel 5.1 van de planregels, wat betekent dat op het perceel ook geen voorzieningen ten behoeve van de Natuurpoort zijn toegestaan. Gelet hierop is de verkeersgeneratie van een eventuele Natuurpoort, wat daar ook van zij, geen gevolg van het plan, zodat de raad hiermee bij de vaststelling van het plan geen rekening hoefde te houden.
13.4.  De Afdeling oordeelt dat de raad mocht aannemen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare verkeershinder op de Oudeweg. Daarbij betrekt de Afdeling dat de toename van verkeer als gevolg van het plan relatief beperkt is. [appellant] heeft ook geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de berekening van de verkeersgeneratie aangevoerd.
Het betoog slaagt niet.
Overlast in de omgeving
14.     [appellant] betoogt dat ook andere vormen van overlast door de uitbreiding van het HCN onaanvaardbaar zullen toenemen. Het gaat om overlast van vliegjes door de aanwezigheid van paarden, overlast door uitwerpselen in de nabije omgeving, en geuroverlast. Volgens [appellant] liggen er in de huidige situatie al nagenoeg elke dag uitwerpselen van paarden op het pad voor zijn woning en is het Kerkepad Delft-Nootdorp door de manege ook van een wandelpad tot een ruiterpad verworden. Tot slot voert [appellant] aan dat de raad geen onderzoek heeft gedaan naar de te verwachten stankoverlast.
14.1.  De Afdeling is van oordeel dat de vliegenoverlast bij de woning van [appellant] niet zodanig zal toenemen dat de raad het plan daarom niet heeft mogen vaststellen. De overlast door uitwerpselen op straat is een kwestie van openbare orde en kan daardoor niet in deze procedure worden betrokken.
De vraag of het Kerkepad een ruiterpad is of niet, en of daar ten onrechte door ruiters gereden wordt, heeft geen betrekking op het plan en zal daarom niet inhoudelijk worden besproken. De eventuele aanwijzing van het Kerkepad als ruiterpad wordt namelijk geregeld bij verkeersbesluit op grond van de Wegenverkeerswet 1994.
Tot slot overweegt de Afdeling dat geuroverlast wel is onderzocht in de voorbereiding van het plan. In paragraaf 4.8 van de ruimtelijke onderbouwing is namelijk ingegaan op het aspect geur in het kader van het activiteitenbesluit. Hierin wordt geconcludeerd dat de toekomstige dierenverblijven zijn gesitueerd buiten de 50 m geurcontour, zodat wordt voldaan aan de vaste afstanden voor geur.
14.2.  De conclusie van de raad dat het plan voor het perceel niet zal leiden tot een onaanvaardbare toename van de door [appellant] genoemde overlast, houdt daarom stand bij de Afdeling.
Het betoog slaagt niet.
Flora en fauna
15.     [appellant] betoogt dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt in hoeverre flora en fauna door de ontwikkeling op het perceel worden aangetast. [appellant] voert aan dat de ecologische QuickScan waar in paragraaf 4.3.2 van de ruimtelijke onderbouwing voor de uitbreiding van de manage naar verwezen wordt alleen gaat over de herinrichting op de ’s Gravenweg 22 in Nootdorp en niet over het perceel.
15.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de effecten van de uitbreiding van het HCN op de flora en fauna wel zijn onderzocht. De ecologische QuickScan van 7 oktober 2021 voor het perceel is als vergaderstuk te vinden bij de raadsvergadering van 20 oktober 2022.
15.2.  De Afdeling stelt vast dat de QuickScan voor het perceel niet met het ontwerpplan ter inzage heeft gelegen en ook niet bij het vastgestelde plan als bijlage is gevoegd. De raad heeft de QuickScan tijdens de beroepsprocedure ook niet als stuk overgelegd, maar enkel erop gewezen dat de QuickScan als vergaderstuk is te vinden op de website van de gemeenteraad. De Afdeling acht dit onvoldoende en overweegt dat [appellant] hierdoor niet inhoudelijk heeft kunnen reageren op de QuickScan. De Afdeling oordeelt daarom dat de raad het plan voor het perceel in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig heeft voorbereid.
Het betoog slaagt.
Conclusie beroepen van Gedeputeerde Staten, de Stichting en [appellant]
16.     Gelet op wat is overwogen onder 9.4, 11.5, en 15.2 zijn de beroepen van Gedeputeerde Staten, de Stichting en [appellant] gegrond. Het besluit moet worden vernietigd voor zover het betreft:
- artikel 15.2.2 van de planregels, en
- het plandeel met de bestemming "Sport" op het perceel Oudeweg 62-62a, en dus ook de daar geldende aanduidingen "bedrijfswoning", "verkeer", "specifieke vorm van Sport - bedrijfsgebouwen" en "specifieke vorm van Sport - mestplaat". Dit betekent dat voor wat betreft dit plandeel wordt teruggevallen op het vorige bestemmingsplan.
17.     De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
18.     De raad moet de proceskosten vergoeden.
Overschrijding redelijke termijn
19.     [appellant] heeft een verzoek gedaan om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
19.1.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, overschreden, als de duur van de totale procedure te lang is. In zaken zonder een voorafgaande bezwaarschriftprocedure vangt de termijn aan op het moment van het indienen van het beroepschrift in eerste aanleg. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter die beslist op het verzoek om schadevergoeding, uitspraak doet over het geschil dat de belanghebbenden en het bestuursorgaan verdeeld houdt. De redelijke termijn is voor een procedure in één rechterlijke instantie in beginsel niet overschreden, als die procedure in haar geheel niet langer dan twee jaar heeft geduurd.
19.2.  De redelijke termijn is gestart met de ontvangst van het beroepschrift van [appellant] op 25 januari 2023. Op het moment van doen van deze uitspraak is de redelijke termijn met meer dan vier maanden overschreden. Deze overschrijding is geheel toe te rekenen aan de Afdeling. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen, is geen sprake.
19.3.  Bij de bepaling van de schadevergoeding geldt als uitgangspunt een tarief van € 500,00 per half jaar waarmee de termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De Afdeling zal de Staat der Nederlanden daarom veroordelen tot betaling van € 500,00 aan [appellant], als vergoeding van de geleden immateriële schade.
Conclusie verzoek
20.     Het verzoek van [appellant] om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
21.     De Staat der Nederlanden moet de proceskosten vergoeden die [appellant] heeft gemaakt in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart de beroepen gegrond;
II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp van 20 oktober 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2021/2022", voor zover het betreft:
-        artikel 15.2.2 van de planregels, en
-        het plandeel met de bestemming "Sport" op het perceel Oudeweg 62-62a, en dus ook de daar geldende aanduidingen "bedrijfswoning", "verkeer", "specifieke vorm van Sport - bedrijfsgebouwen" en "specifieke vorm van Sport - mestplaat";
III.      draagt de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
IV.     veroordeelt de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
V.      gelast dat de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. € 365,00 aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
b. € 365,00 aan Stichting Vrienden van de Windlust te Nootdorp, en
c. € 184,00 aan [appellant];
VI.     veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot betaling aan [appellant] van een schadevergoeding van € 500,00;
VII.     veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Buskermolen, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Buskermolen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2025
896-1076
BIJLAGE
Omgevingsverordening Zuid-Holland
Artikel 6.25
1.       Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 15 in bijlage II, garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en voldoet aan de volgende voorwaarden:
a.       binnen een straal van 100 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of beplanting aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
b.       binnen een straal van 100 tot 400 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting:
1°. voor zover dit gebied is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;
2°. voor zover dit gebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.
2.       In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van:
a.       een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd; of
b.       een ontwikkeling binnen een bijzondere molenbiotoop, waarvan de plaats geometrisch is begrensd en verbeeld op kaart 15 in bijlage II, mits de molen en de molenbiotoop op een goede manier ruimtelijk worden ingepast.
Bestemmingsplan "Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2021/2022"
Artikel 1.38
Manege
een volwaardig, niet-agrarisch bedrijf, geheel of overwegend gericht op het houden, stallen, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's, het terzake lesgeven en de exploitatie van daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen een kantine of soortgelijke horecavoorziening.
Artikel 5.1
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.       het uitoefenen van sportactiviteiten in de vorm van een manege;
b.       aan de bedrijfsvoering van de manege verbonden educatieve en sociale functies, zoals het begeleiden van leerlingen van (beroeps)opleidingen en de begeleiding van herintreders en cliënten van de reclassering;
c.       wonen in de vorm van ten hoogste één bedrijfswoning met een maximale inhoud van 750 m3;
d.       een kantine en een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1.33 uit ten hoogste categorie 1 als onderdeel van de totale bedrijfsvoering van de manege met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 350 m2;
e.       ter plaatse van de aanuiding 'specifieke vorm van Sport - mestplaat': tevens een mestplaat;
f.       bij deze bestemming behorende overige voorzieningen, zoals kantines, kleedruimten, kantoorruimten, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, stapmolens, paardenboxen, paddocks, groen en water.
Artikel 5.2.2
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid 5.2.1, gelden de volgende bepalingen:
[…]
d.       de oppervlakte van gebouwen mag ten hoogste zoveel bedragen als in de tabel in lid 5.2.1, onder a, is aangegeven;
[…]
Artikel 15.2.1
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden met betrekking tot de bouw van bouwwerken de volgende voorwaarden:
a.       binnen 100 m tot de betreffende molen, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag de bouwhoogte van bouwwerken niet meer bedragen dan de hoogte van het onderste punt van de verticaal staande wiek van de betreffende molen.
b.       Tussen 100 en 400 m tot de betreffende molen mag de bouwhoogte van bouwwerken niet meer bedragen dan:
1.       1/100 van de afstand tussen het betreffende bouwwerk en de betreffende molen, plus:
2.       de hoogte van het onderste punt van de verticaal staande wiek van de betreffende molen.
Artikel 15.2.2
a.       Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2.1 ten behoeve van het bouwen van hogere bouwwerken, tot de in de tabel onder 5.2.2 onder d. aangegeven maxima, indien:
1.       de molenbiotoop de vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd; of
2.       uit onderzoek is gebleken dat de vrije windvang en het zicht op de molen niet onevenredig worden aangetast.
b.       Alvorens ontheffing te verlenen wordt vooraf door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de provincie Zuid-Holland en bij de beheerder van de molen.