ECLI:NL:RVS:2025:2786

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
BRS.24.000414
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag op basis van homoseksualiteit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 7 november 2024 geoordeeld dat de minister een aanvraag van betrokkene om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. Betrokkene, afkomstig uit Ghana, had een opvolgende asielaanvraag ingediend, waarbij hij vreesde voor vervolging vanwege zijn homoseksualiteit. De minister had in de vorige procedure de geloofwaardigheid van dit asielmotief betwist. De rechtbank oordeelde dat de minister een nieuw besluit moest nemen, maar de minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

In het hoger beroep betoogde de minister dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het besluit in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De minister stelde dat de overgelegde stukken door betrokkene geen nieuwe of relevante elementen bevatten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar verbeterde de gronden. De Afdeling oordeelde dat de minister deugdelijk had gemotiveerd waarom de overgelegde stukken niet relevant waren, maar dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de minister niet voldoende had gemotiveerd waarom de nieuwe stukken die in de beroepsfase waren ingediend, niet relevant waren.

De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene, die op € 907,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

BRS.24.000414
Datum uitspraak: 25 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 november 2024 in zaak nr. NL24.35423 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2024 heeft de minister een aanvraag van betrokkene om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 november 2024 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. K. Mohasselzadeh, advocaat in Voorburg, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Inleiding
1.        Betrokkene komt uit Ghana en heeft een opvolgende asielaanvraag ingediend, waaraan hij ten grondslag heeft gelegd dat hij vreest voor vervolging dan wel een reëel risico op ernstige schade loopt vanwege zijn homoseksualiteit. Dit asielmotief heeft de minister in de vorige asielprocedure van betrokkene ongeloofwaardig geacht. Het hoger beroep gaat over de vraag of de minister de huidige aanvraag niet-ontvankelijk mocht verklaren, omdat de door betrokkene overgelegde stukken ter staving van zijn asielmotief geen nieuwe of relevante elementen opleveren.
Hoger beroep
2.        In de enige grief betoogt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, omdat daarin niet deugdelijk is gemotiveerd dat er geen sprake is van nieuwe dan wel relevante elementen.
2.1.        Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de minister beoordeelt of een opvolgende aanvraag ontvankelijk is, voordat zij overgaat tot een inhoudelijke behandeling van het asielverzoek. Dat is het geval als aan twee cumulatieve vereisten is voldaan. Ten eerste moeten de aangedragen elementen en bevindingen nieuw zijn ten opzichte van de voorgaande procedure. Ten tweede moeten die elementen en bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Zie in dat verband de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208, over het arrest van het Hof van Justitie van 10 juni 2021, LH, ECLI:EU:C:2021:478, en de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2699.
2.2.        De minister betoogt terecht dat zij, in overeenstemming met dit kader, deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de bij de asielaanvraag overgelegde elementen niet leiden tot ontvankelijkheid van die aanvraag. Betrokkene heeft bij zijn aanvraag een screenshot overgelegd van een internetblog, en een rapport van LGBT Asylum Support met verschillende bijlagen. Hiernaast heeft hij verschillende stukken uit zijn vorige asielprocedure opnieuw ingebracht. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft de minister niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat het overgelegde rapport van LGBT Asylum Support en de bijbehorende bijlagen weliswaar nieuw, maar niet relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. Dit rapport geeft met name weer dat betrokkene onderdeel is geworden van de campagne ‘#NietGayGenoeg’ van LGBT Asylum Support, en bevat in dat kader als bijlage een interview waarin betrokkene vertelt over zijn vorige asielaanvraag. Verder is er als bijlage een verklaring van betrokkene bijgevoegd waarin hij vertelt over zijn ervaringen in vreemdelingendetentie. De minister betoogt terecht dat dit rapport en de bijlagen een weergave behelzen van wat betrokkene in zijn eerdere asielprocedures al naar voren heeft gebracht, en dat zij deze daarom als niet relevant heeft mogen beoordelen.
2.3.        Over het nieuw overgelegde screenshot van een internetblog heeft de minister niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat ook dit element niet relevant is. Daarbij heeft zij terecht verwezen naar de motivering in het besluit op de eerste aanvraag van betrokkene, waarin onder meer is uitgelegd dat de inhoud van deze blog niet rijmt met de inhoud van de verklaringen van betrokkene en hij ook niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de auteur van deze blog over betrokkene schrijft en hoe hij aan de informatie komt die in de blogartikelen staat. Dit besluit staat in rechte vast. De minister heeft daarom deugdelijk gemotiveerd dat het overgelegde screenshot van een nieuw artikel van dezelfde blog op voorhand niet relevant kan zijn voor de aanvraag, omdat de tegenwerpingen over die blog niet zijn weggenomen.
2.4.        De minister betoogt kortom terecht dat zij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, over de bij de aanvraag overgelegde stukken op kenbare en deugdelijke wijze heeft gemotiveerd dat voor zover deze stukken nieuw zijn, deze niet relevant zijn. De klacht van de minister is in zoverre terecht voorgedragen, maar leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit vanwege het volgende.
2.5.        Betrokkene heeft, naast de hiervoor besproken stukken, in de beroepsfase verschillende nieuwe stukken overgelegd. De minister heeft op de zitting in beroep te kennen gegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat deze stukken bij het oordeel van de rechtbank worden betrokken, en heeft op die zitting het standpunt ingenomen dat ook deze stukken niet kunnen afdoen aan het eerdere geloofwaardigheidsoordeel en niet relevant zijn. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister met deze enkele, niet nader toegelichte stelling geen blijk heeft gegeven van een deugdelijke en kenbare motivering van haar standpunt. Het betoog van de minister dat zij niet zonder meer gehouden is om nader onderzoek te doen naar nieuw aangedragen bevindingen en elementen om tot een dragende motivering te komen, laat onverlet dat de rechtbank de gegeven motivering voor het standpunt dat deze stukken niet relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag, terecht ondeugdelijk heeft geacht.
2.6.        De grief faalt.
Conclusie
3.        Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt met verbetering van gronden de uitspraak van de rechtbank. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.        veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. M. den Heyer en mr. M.C. Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. Salverda, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Salverda
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025
936