ECLI:NL:RVS:2025:2832

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
202307778/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de Vereniging van Eigenaren Van Zeggelenlaan 144-146 tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag over vergoeding van proceskosten en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Vereniging van Eigenaren (VvE) Van Zeggelenlaan 144-146 tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 22 november 2023 geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag terecht geen vergoeding heeft gegeven voor de kosten die de VvE heeft gemaakt in verband met de behandeling van bezwaar en beroep. De VvE, vertegenwoordigd door mr. drs. R.P. Dielbandhoesing, stelde dat Dielbandhoesing als zelfstandig juridisch adviseur had moeten worden erkend en dat hij beroepsmatige rechtsbijstand had verleend. De rechtbank oordeelde echter dat Dielbandhoesing zijn eigen belangen behartigde als lid van de VvE, waardoor er geen sprake was van beroepsmatige rechtsbijstand door een derde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 16 mei 2025. De VvE voerde aan dat de rechtbank had miskend dat Dielbandhoesing als zelfstandig adviseur optrad. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat Dielbandhoesing zijn eigen belangen behartigde en dat de VvE geen recht had op vergoeding van de proceskosten. Daarnaast heeft de VvE een verzoek om schadevergoeding ingediend vanwege overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De Afdeling concludeerde dat de redelijke termijn met één jaar en tien maanden was overschreden, maar dat de rechtbank al een schadevergoeding van € 2.500,00 had toegekend, waardoor er geen aanleiding was voor een aanvullende schadevergoeding.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Het college van burgemeester en wethouders hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202307778/1/A2.
Datum uitspraak: 25 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Vereniging van Eigenaren Van Zeggelenlaan 144-146
(hierna: de VvE), gevestigd in Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 november 2023 in zaken nrs. 20/3529 en 20/3530 in het geding tussen:
de VvE
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2019 heeft het college een aan de VvE bij besluit van 27 mei 2019 opgelegde last onder dwangsom gewijzigd.
Bij besluit van 17 maart 2020 heeft het college het door de VvE tegen het besluit van 18 juli 2019 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en dat besluit gewijzigd.
Bij besluit van 1 april 2020 heeft het college geweigerd de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten te vergoeden.
Bij uitspraak van 22 november 2023 heeft de rechtbank het door de VvE tegen het besluit van 17 maart 2020 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, het door de VvE tegen het besluit van 1 april 2020 ingestelde beroep ongegrond verklaard en het college en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding van in totaal € 2.500,00 aan de VvE wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Tegen deze uitspraak heeft de VvE hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 mei 2025, waar  de VvE, vertegenwoordigd door mr. drs. R.P. Dielbandhoesing (hierna: Dielbandhoesing), en het college, vertegenwoordigd door mr. T.M.T. Konings, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       In geschil is of de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien voor een vergoeding voor de kosten van het bezwaar, het beroep en het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft overwogen dat het college terecht de door de VvE in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten niet heeft vergoed, omdat Dielbandhoesing - gemachtigde van de VvE - lid is van de VvE en hij dus zijn eigen belangen heeft behartigd, zodat geen sprake is van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het college te veroordelen in de kosten die de VvE heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
Hoger beroep
3.       De VvE is het niet eens met het oordeel van de rechtbank over de vergoeding van de proceskosten. Zij voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat Dielbandhoesing als zelfstandig juridisch adviseur werkt en in deze procedure beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend. Zij verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1742, onder 9.2.
3.1.    Uit het bezwaarschrift van 28 augustus 2019, dat tegen het besluit van 18 juli 2019 is gericht, en het beroepschrift van 28 april 2020, dat zowel tegen het besluit van 17 maart 2020 als het besluit van 1 april 2020 is gericht, valt niet af te leiden dat Dielbandhoesing bezwaar heeft gemaakt en beroep heeft ingesteld in de hoedanigheid van een beroepsmatige rechtsbijstandverlener en zich als zodanig in de procedure heeft gesteld. Zo heeft Dielbandhoesing bijvoorbeeld niet het briefpapier van zijn adviesbureau gebruikt. De door de VvE aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2015 is alleen al daarom in dit geval niet van toepassing. De rechtbank heeft terecht overwogen dat Dielbandhoesing zijn eigen belangen als lid van de VvE heeft behartigd.
3.2.    Het betoog slaagt niet.
Verzoek om schadevergoeding
4.       Op de zitting van de Afdeling heeft de VvE een verzoek om schadevergoeding ingediend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
4.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188) is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM overschreden, als de duur van de totale procedure te lang is. Voor zaken die uit een bezwaarprocedure en twee rechterlijke instanties bestaan, is in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste vier jaar redelijk. Hiervan mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar duren, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar. De redelijke termijn vangt aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan.
4.2.    De Afdeling beantwoordt de vraag of de redelijke termijn is overschreden naar de stand van de zaak ten tijde van haar uitspraak. Daarbij kijkt de Afdeling naar de duur van de gehele procedure. Voor het toekennen van een aanvullende schadevergoeding bestaat aanleiding, indien het bedrag dat de rechtbank wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft toegekend, lager is dan het bedrag waarop de verzoeker volgens de Afdeling recht heeft.
4.3.    Niet in geschil is dat de redelijke termijn op 20 augustus 2019, ten tijde van de ontvangst van het bezwaarschrift, is aangevangen. Ten tijde van de uitspraak van de Afdeling heeft de procedure in totaal vijf jaar en tien maanden geduurd. Daarmee is de redelijke termijn met één jaar en tien maanden overschreden. Uitgaande van een schadevergoeding van € 500,00 per half jaar overschrijding, bestaat recht op schadevergoeding van € 2.000,00. Omdat de rechtbank aan de VvE al een schadevergoeding van € 2.500,00 heeft toegekend voor overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep, bestaat geen aanleiding voor het toekennen van een aanvullende schadevergoeding.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen. De Afdeling wijst het verzoek om schadevergoeding af.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II.       wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025
452-1067