ECLI:NL:RVS:2025:2843

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
202400078/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering overname private schuld van gedupeerden kinderopvangtoeslagaffaire

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. [appellante] is een gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire en heeft verzocht om de overname van een openstaande hoofdsom van € 5.052,48 van twee doorlopende kredieten bij Wehkamp Finance B.V. De minister van Financiën heeft dit verzoek bij besluit van 9 september 2022 geweigerd, omdat de hoofdsom niet voor 1 juni 2021 opeisbaar was. Dit besluit werd gehandhaafd bij een later besluit op 22 februari 2023. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gehandeld en dat de toetsing aan de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) correct was. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de Wht heeft toegepast in plaats van het Besluit betalen private schulden, en dat de terugwerkende kracht van de Wht haar rechtsbescherming belemmert. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de wetgever bewust heeft gekozen voor de terugwerkende kracht van de Wht. De Afdeling concludeert dat het besluit van de minister terecht is getoetst aan de Wht en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere uitkomst rechtvaardigen. Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

202400078/1/A2.
Datum uitspraak: 25 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 14 december 2023 in zaak nr. 23/1367 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Financiën (voorheen: de Belastingdienst/Toeslagen; hierna: de minister)
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2022 heeft de minister geweigerd een private schuld van [appellante] over te nemen.
Bij besluit van 22 februari 2023 heeft de minister het door [appellante] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 december 2023 heeft de rechtbank het door
[appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] is een gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft verzocht om overname van een openstaande hoofdsom van in totaal € 5.052,48 van twee bij Wehkamp Finance B.V. (hierna: Wehkamp) afgesloten doorlopende kredieten. De minister heeft dit bij het besluit van 9 september 2022, zoals gehandhaafd bij het besluit van 22 februari 2023, geweigerd, omdat de hoofdsom niet voor 1 juni 2021 opeisbaar is.
Wettelijk kader
2.       De regeling voor de overname van private schulden is aanvankelijk neergelegd in het Besluit betalen private schulden (hierna: het Besluit), dat vanaf 29 oktober 2021 een beleidsmatige grondslag bood om voor gedupeerde ouders die te maken hadden met deurwaarders en schuldenproblematiek bepaalde private schulden te betalen. Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: de Wht) in werking getreden. In artikel 4.1, tweede lid, van die wet is geregeld dat gedupeerden in aanmerking komen voor het overnemen en betalen van private schulden als deze geldschulden zijn ontstaan na 31 december 2005, deze vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren en deze niet zijn voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan. Artikel 9.2 van de Wht bepaalt dat artikel 4.1 van de Wht terugwerkende kracht heeft tot en met 29 oktober 2021. In artikel 8.6 van de Wht is overgangsrecht neergelegd, op grond waarvan besluiten over de overneming van privaatrechtelijke schulden die voor de inwerkingtreding van de Wht in het kader van de hersteloperatie zijn genomen, vanaf het moment van inwerkingtreding van de Wht gelden als te zijn gegeven krachtens artikel 4.1 van die wet.
De hiervoor genoemde bepalingen van de Wht zijn ook opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Hoger beroep
Terugwerkende kracht
3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank het besluit van 22 februari 2023 ten onrechte heeft getoetst aan de Wht in plaats van het Besluit. Doordat artikel 4.1 van de Wht terugwerkende kracht heeft zijn er minder mogelijkheden om rechtsbescherming te vinden. Zo kan de regeling van de overname van private schulden niet meer aan artikel 3:4, tweede lid, en artikel 4:84 van de Awb worden getoetst. In de memorie van toelichting bij de Wht is bovendien niet gemotiveerd waarom artikel 4.1 van de Wht terugwerkende kracht heeft tot en met 29 oktober 2021. Daarom had de rechtbank artikel 9.2 van de Wht buiten toepassing moeten laten, het Besluit op zijn beurt exceptief aan het evenredigheidsbeginsel moeten toetsen en de daarin opgenomen vereisten buiten toepassing moeten laten, aldus
[appellante].
3.1.    Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 15 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2040), volgt uit de memorie van toelichting bij artikel 8.6 van de Wht in samenhang gelezen met artikel 9.2 van die wet (Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 161), dat de wetgever er doelbewust voor heeft gekozen om de Wht met terugwerkende kracht in werking te laten treden, om de besluiten die eerder in het kader van de hersteloperatie zijn genomen alsnog van een wettelijke basis te voorzien. Dit omdat het Besluit geen publiekrechtelijke grondslag had. Er bestaat geen aanleiding om deze duidelijke en door de wetgever nadrukkelijk beoogde wettelijke bepalingen te passeren. Dat gaat de taak van de bestuursrechter te buiten. De rechter mag namelijk niet treden in de belangenafweging die de wetgever bij de totstandkoming van een wet in formele zin heeft gemaakt. Dat staat in artikel 11 van de Wet algemene bepalingen. Ook kan de rechter artikel 9.2 van de Wht niet toetsen aan algemene rechtsbeginselen. Het in artikel 120 van de Grondwet neergelegde toetsingsverbod staat daaraan in de weg.
3.2.    Het voorgaande betekent dat rechtstreeks uit de wet volgt dat het  besluit van 22 februari 2023 geldt als te zijn gegeven op de voet van artikel 4.1 van de Wht. De rechtbank heeft het besluit van 22 februari 2023 terecht aan dat artikel getoetst.
3.3.    Het betoog faalt.
Ongerechtvaardigd onderscheid
4.       [appellante] betoogt daarnaast dat, in het geval de Afdeling van oordeel is dat de Wht wel op het besluit van 22 februari 2023 van toepassing is, de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om artikel 4.1, tweede lid, van die wet buiten toepassing te laten. Zij voert daartoe aan dat door de resterende hoofdsommen van goederenkredieten niet over te nemen als deze niet door betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden, maar deze hoofdsommen wel over te nemen wanneer deze wel door betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden, een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen gedupeerden die alles op alles hebben gezet om hun schulden af te betalen en gedupeerden die dat niet hebben gedaan.
4.1.    Voor zover [appellante] heeft beoogd dat de Afdeling artikel 4.1, tweede lid, van de Wht toetst aan het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, stuit ook dit af op het in artikel 120 van de Grondwet neergelegde toetsingsverbod. De Afdeling heeft in haar uitspraak van de grote kamer van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, namelijk overwogen dat het toetsingsverbod er bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling aan in de weg staat dat een (bepaling uit een) wet in formele zin wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht.
4.2.    Zoals de Afdeling in de voornoemde uitspraak van 1 maart 2023 ook heeft overwogen, kan aanleiding bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van een wettelijke bepaling leidt indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Dat is het geval indien die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.
4.3.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de eerdergenoemde uitspraak van 15 mei 2024, zijn bij de totstandkoming van artikel 4.1. van de Wht de mogelijke gevolgen voor gedupeerde ouders van het vereiste van opeisbaarheid in de afweging van de wetgever welbewust onder ogen gezien en daarmee verdisconteerd. Met de bewuste en gemotiveerde keuze voor de overname van alleen die schulden die vóór 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden, heeft de wetgever voorzien dat niet alle gedupeerde ouders die in financiële moeilijkheden verkeren door de gevolgen van de kinderopvangtoeslagproblematiek met deze schuldenregeling van hun schulden afkomen.
4.4.    Omdat zich hier geen bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, komt de Afdeling niet toe aan de vraag of toepassing van artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wht zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, dat die toepassing in het voorliggende geval achterwege zou moeten blijven. De Afdeling verwijst ook hiervoor naar de eerdergenoemde uitspraak van 1 maart 2023.
4.5.    Het betoog faalt.
Vertrouwensbeginsel
5.       [appellante] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de weigering om haar schuld bij Wehkamp over te nemen in strijd is met het vertrouwensbeginsel. De staatssecretaris van Financiën, Toeslagen en Douane heeft in de media meermaals te kennen gegeven dat private schulden zouden worden overgenomen. Ook in de
6e Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag is toegezegd dat een regeling zou worden opgesteld waarmee de Staat ouders helpt hun private schuldenlast op te lossen.
5.1.    Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.
5.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, dient de uitlating en/of gedraging in ieder geval toegesneden te zijn op de concrete situatie om een toezegging aan te nemen. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitlatingen van de staatssecretaris in de media waar zij een beroep op doet, zijn toegesneden op haar situatie. De 6e Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag bevat ook alleen algemene informatie. [appellante] heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat er een concrete toezegging is gedaan waaruit zij redelijkerwijs kon afleiden dat haar schuld bij Wehkamp zou worden overgenomen.
5.3.    Het betoog faalt.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
7.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. J.C.A. de Poorter en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Komduur
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025
809
BIJLAGE
Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 4.1.
1. Onze Minister van Financiën neemt op aanvraag de geldschulden en kosten over op grond van artikel 155 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van degene die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, op wie artikel 4.6 of 4.7 niet van toepassing is.
2. De geldschulden die worden overgenomen:
a. zijn ontstaan na 31 december 2005;
b. waren voor 1 juni 2021 opeisbaar; en
c. zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
[…]
Artikel 8.6.
Beschikkingen ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor de werkelijke schade, O/GS-tegemoetkomingen, aanvullende O/GS-tegemoetkomingen voor de werkelijke schade of andere tegemoetkomingen of vergoedingen, ter zake van brede ondersteuning op de vijf leefgebieden financiën, gezin, werk, wonen en zorg aan gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag, hun partners, kinderen en pleegkinderen van een van hen die woonachtig zijn buiten Nederland, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden en betaling of overneming van privaatrechtelijke schulden die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 onderscheidenlijk 4.2, worden vanaf dat tijdstip aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 of 4.2 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen.
Artikel 9.2.
1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld en werkt terug ten aanzien van:
[…]
j. de artikelen 4.1 tot en met 4.5, 6.1, eerste en derde lid, met betrekking tot aanvragen als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, 6.1, eerste en vierde lid, met betrekking tot aanvragen als bedoeld in de artikelen 4.1, eerste lid, 4.2 en 4.4, eerste lid, 6.2, tweede lid, met betrekking tot aanvragen als bedoeld in de artikelen 4.1, eerste lid, 4.2, 4.3, eerste lid, en 4.4, eerste lid, 6.8, eerste lid, en zevende en achtste lid juncto eerste lid, met betrekking tot uitbetalingen op basis van artikel 4.3, en 6.8, vierde lid, en zevende en achtste lid juncto vierde lid, met betrekking tot uitbetalingen op basis van artikel 4.4, en artikel 6.12, vijfde lid, met betrekking tot de gegevensverstrekking ten behoeve van de uitvoering van de artikelen 4.1 en 4.3, tot en met 29 oktober 2021;
[…]