ECLI:NL:RVS:2025:2915

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
202306806/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. den Heyer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In deze zaak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 28 februari 2022 een aanvraag van appellant om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 14 september 2022 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Vervolgens heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Aydin, advocaat in Amsterdam, beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft op 6 oktober 2023 het beroep ongegrond verklaard, waarop appellant hoger beroep heeft ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellant niet alle vereiste stukken heeft overgelegd die volgens bijlage 8aa, behorende bij artikel 3.20a, vierde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 noodzakelijk zijn voor de aanvraag. De minister heeft daarom de aanvraag zonder voorlegging aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland mogen afwijzen. Appellant heeft geen steekhoudende verklaring gegeven voor het ontbreken van deze stukken, wat de rechtbank in haar oordeel heeft bevestigd.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H.M. Boom, griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 juni 2025.

Uitspraak

202306806/1/V3.
Datum uitspraak: 30 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 oktober 2023 in zaak nr. NL22.20640 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 14 september 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2023 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Aydin, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet alle volgens bijlage 8aa, behorende bij artikel 3.20a, vierde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, vereiste stukken aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd. De minister mocht daarom de aanvraag zonder voorlegging aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland afwijzen. Omdat appellant niet alle vereiste stukken heeft overgelegd, en ook geen steekhoudende verklaring heeft gegeven waarom hij deze stukken niet kan overleggen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister van horen mocht afzien. Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:734, onder 5 tot en met 5.2 en 10.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H.M. Boom, griffier.
w.g. Den Heyer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Boom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2025
1058