ECLI:NL:RVS:2025:2915
Raad van State
- Hoger beroep
- M. den Heyer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 28 februari 2022 een aanvraag van appellant om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 14 september 2022 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Vervolgens heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Aydin, advocaat in Amsterdam, beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft op 6 oktober 2023 het beroep ongegrond verklaard, waarop appellant hoger beroep heeft ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellant niet alle vereiste stukken heeft overgelegd die volgens bijlage 8aa, behorende bij artikel 3.20a, vierde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 noodzakelijk zijn voor de aanvraag. De minister heeft daarom de aanvraag zonder voorlegging aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland mogen afwijzen. Appellant heeft geen steekhoudende verklaring gegeven voor het ontbreken van deze stukken, wat de rechtbank in haar oordeel heeft bevestigd.
De Afdeling heeft geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H.M. Boom, griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 juni 2025.