ECLI:NL:RVS:2025:2956

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
202204988/1/R4 en 202205160/1/R4 en 202205161/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Berkelland inzake omgevingsvergunningen en last onder dwangsom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Berkelland. Bij besluit van 26 februari 2020 werd [appellant] gelast om een aanbouw, een serre, een tuinmuur en een toegangspoort op zijn perceel in Beltrum te verwijderen, omdat hiervoor de vereiste omgevingsvergunningen zouden ontbreken. [appellant] is het niet eens met deze last onder dwangsom en stelt dat er al eerder een omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan. Hij heeft ook om nieuwe omgevingsvergunningen gevraagd, maar deze zijn door het college geweigerd. De rechtbank Gelderland heeft in eerdere uitspraken de bezwaren van [appellant] ongegrond verklaard, waarop hij hoger beroep heeft ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaken gevoegd behandeld op een zitting van 20 juni 2025. Tijdens deze zitting is [appellant] bijgestaan door zijn advocaat, mr. T.B. van Dreumel, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. I. Nikkels, G.J. Bomer en R.H.M. Groot Kormelinck. De Afdeling heeft overwogen dat de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking zijn getreden, maar dat voor de beoordeling van het hoger beroep het recht zoals dat gold vóór deze datum van toepassing blijft.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat het college terecht heeft gesteld dat er geen vergunning van rechtswege is ontstaan en dat de weigering van de omgevingsvergunningen gerechtvaardigd was. De hoger beroepen zijn ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraken zijn bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202204988/1/R4 en 202205160/1/R4 en 202205161/1/R4.
Datum uitspraak: 2 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Eibergen,
appellant,
tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 28 juli 2022 in zaken nrs. 20/2825, 20/6668 en 21/2554 in de gedingen tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Berkelland.
Procesverloop
Last onder dwangsom (zaak nr. 202204988/1)
Bij besluit van 26 februari 2020 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om een aanbouw, een serre, een tuinmuur aan een bestaande schuur en een toegangspoort op het perceel [locatie] in Beltrum (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 26 november 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juli 2022 (zaak nr. 20/6668) heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Omgevingsvergunning van rechtswege (zaak nr. 202205160/1)
Bij brief van 7 april 2020 heeft het college het verzoek van [appellant] om een gesteld van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een serre, tuinmuur en toegangspoort op het perceel bekend te maken, afgewezen.
Bij uitspraak van 28 juli 2022 (zaak nr. 20/2825) heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Weigering omgevingsvergunningen (zaak nr. 202205161/1)
Bij vier afzonderlijke besluiten van 23 september 2020 heeft het college geweigerd om aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor achtereenvolgens het bouwen van een toegangspoort, het wijzigen van de gevel van een gebouw, het bouwen van een nieuwe gevel en een tuinmuur, en het bouwen van een serre op het perceel.
Bij besluit van 15 april 2021 heeft het college de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juli 2022 (zaak nr. 20/2554) heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Zitting
De Afdeling heeft de zaken gevoegd behandeld op een zitting van 20 juni 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.B. van Dreumel, advocaat in Enschede, en het college, vertegenwoordigd door mr. I. Nikkels, G.J. Bomer en R.H.M. Groot Kormelinck, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding
2.       [appellant] is op het perceel het [bedrijf] gaan exploiteren. Daarvoor heeft hij rond 2019 op het perceel een aanbouw, een serre, een tuinmuur en een toegangspoort gerealiseerd. Volgens het college ontbreken de hiervoor vereiste omgevingsvergunningen. Het college heeft [appellant] daarom gelast om deze bouwwerken te verwijderen en verwijderd te houden. [appellant] is het daar niet mee eens. Volgens hem is er voor deze bouwwerken al eerder een omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan. Zekerheidshalve heeft [appellant] voor de bouwwerken alsnog omgevingsvergunningen gevraagd. Het college heeft die geweigerd. [appellant] is het ook met die weigering niet eens.
In dit geding gaat het om de vragen of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er voor de bouwwerken geen vergunning van rechtswege is ontstaan, of het college de gevraagde omgevingsvergunningen mocht weigeren, en of het college aan [appellant] de last onder dwangsom mocht opleggen.
Hoger beroepen
3.       Eerder in deze procedure heeft [appellant] de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht om de last onder dwangsom te schorsen tot aan de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft op 15 september 2022 uitspraak gedaan op dit verzoek (ECLI:NL:RVS:2022:2670). In deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter een voorlopig rechtmatigheidsoordeel gegeven over de geschilpunten. De Afdeling onderschrijft dit voorlopig rechtmatigheidsoordeel en ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen reden voor een ander oordeel.
4.       In aanvulling daarop overweegt de Afdeling nog het volgende over de weigeringen om omgevingsvergunning te verlenen.
5.       [appellant] betoogt ten onrechte onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW0758) dat het college hem in de gelegenheid had moeten stellen om de aanvragen om omgevingsvergunning aan te passen, voordat het tot weigering van de omgevingsvergunningen kon overgaan. Dat hoefde alleen al niet omdat met een aanpassing van de bouwplannen niet kon worden bereikt dat het bedrijf van [appellant] alsnog als reëel agrarisch bedrijf kon worden aangemerkt. Voor zover [appellant] zich in dit verband op de zitting heeft gekeerd tegen het advies van de Stichting Advisering Agrarische Bedrijven van 23 september 2020, overweegt de Afdeling dat dit advies niet had kunnen worden betwist of opzij had kunnen worden geschoven door een aanpassing van de bouwplannen.
6.       Voor zover [appellant] betoogt dat het college toepassing had moeten geven aan de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in artikel 4, zevende lid, van de planregels (de zogenoemde toverformule), overweegt de Afdeling dat [appellant] deze grond in beroep niet heeft aangevoerd. Beroepsgronden kunnen in het omgevingsrecht niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich in dit geval niet voor. De Afdeling zal daarom niet ingaan op deze grond.
Conclusie
7.       De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken zullen worden bevestigd.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Witsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025