ECLI:NL:RVS:2025:2975

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
202404334/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden met betrekking tot Natura 2000-gebied 'Rijntakken'

Op 2 juli 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden, vastgesteld door de minister voor Natuur en Stikstof op 22 november 2022. Dit wijzigingsbesluit betreft 101 gebieden die zijn aangewezen als speciale beschermingszone ter uitvoering van de Habitatrichtlijn. De maatschap en [appellant B], die beide een melkveehouderij exploiteren, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, specifiek voor het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. De rechtbank Gelderland had eerder hun beroep ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep hebben ingesteld. De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en de zaak is op zitting behandeld op 11 februari 2025.

De Afdeling heeft overwogen dat de minister verplicht was om instandhoudingsdoelstellingen te formuleren voor alle habitattypen en -soorten die in de Habitatrichtlijn zijn genoemd en die in meer dan verwaarloosbare mate aanwezig zijn in de aangewezen gebieden. Het wijzigingsbesluit beoogt te corrigeren wat niet goed is gegaan bij de oorspronkelijke aanwijzing van de gebieden. De maatschap en [appellant B] betogen dat het wijzigingsbesluit gevolgen heeft voor hun bedrijfsvoering, maar de Afdeling oordeelt dat de minister niet rekening hoeft te houden met de gevolgen voor de agrarische bedrijfsvoering bij het vaststellen van het wijzigingsbesluit. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het wijzigingsbesluit geen onzorgvuldigheden bevat en dat de aanwijzing van habitattype H9120 niet onterecht is gebeurd.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202404334/1/R2.
Datum uitspraak: 2 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellant A], gevestigd in [plaats], gemeente [plaats], en [appellant B], wonend in [woonplaats], gemeente [plaats] (hierna: de maatschap en [appellant B]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 juni 2024 in zaken nrs. 23/196, 23/492, 23/493, 23/495, 23/496, 23/500, 23/501 in het geding tussen:
de maatschap en [appellant B]
en
de minister voor Natuur en Stikstof (nu: de staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur).¬¬¬
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2022 heeft de minister het wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden (hierna: het wijzigingsbesluit) vastgesteld.
Bij uitspraak van 3 juni 2024 heeft de rechtbank het door de maatschap en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de maatschap hoger beroep ingesteld.
Vereniging Leefmilieu heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak, samen met de zaken met zaaknummers 202402993/1/R2, 202404348/1/R2, 202405978/1/R2 en 202404284/1/R2, op zitting behandeld op 11 februari 2025, waar de maatschap en [appellant B], vertegenwoordigd door [appellant A], Vereniging Leefmilieu, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.H.M. Sipman en D. Bal, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht Aanvullingswet natuur Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet voor een ambtshalve te nemen besluit een ontwerp ter inzage is gelegd van een besluit op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing is, dan blijft op grond van artikel 2.9, tweede lid, onder a, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit onherroepelijk wordt.
Het wijzigingsbesluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Het ontwerpbesluit is op 9 maart 2018 ter inzage gelegd. Dat betekent dat in dit geval het recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Intrekking hoger beroep
2.       Vereniging Leefmilieu heeft op zitting haar hoger beroep ingetrokken.
Inleiding
3.       Het wijzigingsbesluit heeft betrekking op 101 gebieden die zijn aangewezen als speciale beschermingszone ter uitvoering van de Richtlijn 92/43 EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb L 206; hierna: de Habitatrichtlijn). De staatssecretaris beoogt met het wijzigingsbesluit te corrigeren wat niet goed is gegaan bij de oorspronkelijke aanwijzing van de gebieden.
3.1.    De maatschap exploiteert aan de [locatie 1] een melkveehouderij. [appellant B] woont aan de [locatie 2], waar hij een melkveehouderij en een vleesvarkensbedrijf exploiteert. Zij hebben beroep ingesteld tegen het wijzigingsbesluit, voor zover dat betrekking heeft op het Natura 2000-gebied "Rijntakken" (hierna: het gebied).
Totstandkoming en achtergrond van het besluit
4.       De Habitatrichtlijn bepaalt dat een coherent Europees ecologisch netwerk wordt gevormd van speciale beschermingszones: het Natura 2000-netwerk. Dit netwerk is bedoeld om bepaalde dieren, planten en hun natuurlijke leefomgeving te beschermen en zo de biodiversiteit te behouden. De gebieden worden aangewezen vanwege hun relatieve belang voor de in bijlage I van de Habitatrichtlijn genoemde habitattypen en de in bijlage II van de Habitatrichtlijn genoemde habitatsoorten. Een gebied wordt in beginsel geselecteerd wanneer het voor een habitattype of soort, afhankelijk van de omstandigheid of het een prioritair habitattype of prioritaire soort betreft, tot de vijf of tien belangrijkste gebieden in Nederland behoort.
4.1.    De procedure voor de aanwijzing van de Habitatrichtlijngebieden bestaat uit drie fases. In de eerste fase meldt de lidstaat een lijst met gebieden aan bij de Europese Commissie (hierna: de Commissie). In de tweede fase stelt de Commissie, in samenspraak met de lidstaat, de lijst van gebieden van communautair belang vast. Vervolgens wijst de lidstaat in de derde fase binnen zes jaar de gebieden op die lijst aan als Habitatrichtlijngebieden. Deze aanwijsverplichting is in Nederland geïmplementeerd in artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming.
4.2.    De Europese Commissie heeft op 7 december 2004 een lijst van gebieden van communautair belang vastgesteld die geldt voor Nederland. Deze lijst is daarna meermaals geactualiseerd. Vanaf 2008 zijn in Nederland aanwijzingsbesluiten gepubliceerd voor deze Habitatrichtlijngebieden. In deze besluiten zijn de grenzen van de gebieden, de habitattypen en -soorten waarvoor de gebieden zijn aangewezen en de instandhoudingsdoelstellingen voor die habitattypen en -soorten opgenomen.
4.3.    De Afdeling heeft al eerder overwogen (uitspraak van 9 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1239, onder 8.2) dat de aanmelding en plaatsing van gebieden op de lijst van gebieden van communautair belang niet alleen ziet op de habitattypen en habitatsoorten waarvoor dat gebied is geselecteerd. Die aanmelding en plaatsing hebben betrekking op alle habitattypen en habitatsoorten die in het bewuste gebied voorkomen in een meer dan verwaarloosbare oppervlakte of populatie. Ook voor die habitattypen en habitatsoorten moeten daarom instandhoudingsdoelstellingen worden geformuleerd.
4.4.    Gelet hierop was de minister verplicht om bij de aanwijzing van de Habitatrichtlijngebieden instandhoudingsdoelstellingen te formuleren voor alle in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn genoemde habitattypen en habitatsoorten die op dat moment in meer dan verwaarloosbare mate in die gebieden voorkwamen.
4.5.    Met het wijzigingsbesluit is beoogd te corrigeren wat niet goed is gegaan bij de oorspronkelijke aanwijzing van de Habitatrichtlijngebieden. Op het moment van aanwijzen waren in veel gevallen de habitattypenkaarten, waarop de aanwijzingen zijn gebaseerd, nog niet compleet. Met het wijzigingsbesluit zijn de habitattypen en -soorten die op het moment van aanwijzen van het desbetreffende Habitatrichtlijngebied al in meer dan verwaarloosbare mate aanwezig waren, alsnog toegevoegd aan de aanwijzingsbesluiten. In een (beperkt) aantal gevallen bleken habitattypen en soorten op het moment van aanwijzen niet in meer dan verwaarloosbare mate aanwezig te zijn. Deze zijn met het wijzigingsbesluit verwijderd. Verder voorziet het wijzigingsbesluit in de aanpassing van sommige instandhoudingsdoelstellingen van habitattypen of -soorten waarvoor de gebieden al zijn aangewezen. Het wijzigingsbesluit brengt geen wijzigingen aan in de begrenzingen van de Habitatrichtlijngebieden en gaat niet over de Vogelrichtlijngebieden.
Hoger beroep
5.       De maatschap en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister heeft toegelicht dat het wijzigingsbesluit geen gevolgen heeft voor eerder verleende vergunningen of bestaande rechten. Volgens hen is deze redenering te kort door de bocht. Op de zitting hebben de maatschap en [appellant B] erop gewezen dat het gebied met het wijzigingsbesluit namelijk ook is aangewezen voor habitattype H9120 (beuken-eikenbossen met hulst), waarvoor een lagere kritische depositiewaarde geldt dan voor andere habitattypen in het gebied. Dit maakt dat het voor hen niet langer mogelijk is om, in het geval van brand of andere schade aan een bedrijfsgebouw, een nieuwe vergunning te krijgen. Op de zitting hebben de maatschap en [appellant B] toegelicht dat dit ook het geval is voor toekomstige verplichte aanpassingen aan hun bedrijven. Bovendien is het gebied volgens hen ten onrechte voor habitattype H9120 aangewezen, omdat het opstellen van de habitattypenkaart niet zorgvuldig is gebeurd. Dit stukje bos is namelijk al meerdere keren als een ander habitattype gekwalificeerd, en de bijbehorende kritische depositiewaarde is ook al meerdere keren gewijzigd.
5.1.    De Afdeling wijst erop dat de omstandigheid dat het wijzigingsbesluit geen gevolgen heeft voor eerder verleende vergunningen of bestaande rechten, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet meebrengt dat het wijzigingsbesluit geen (toekomstige) feitelijke gevolgen kan hebben voor de maatschap en [appellant B]. Dat betekent echter niet dat de minister om deze reden het wijzigingsbesluit niet heeft kunnen vaststellen. Zoals hiervoor is overwogen onder 4.3 en 4.4, was de minister namelijk verplicht om alle in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn genoemde habitattypen en -soorten die ten tijde van de aanwijzing in meer dan verwaarloosbare mate voorkwamen in de Habitatrichtlijngebieden in de aanwijzingsbesluiten op te nemen en daarvoor instandhoudingsdoelstellingen te formuleren. Met het wijzigingsbesluit heeft de minister nader uitvoering gegeven aan die verplichting, door onvolledigheden en eerder gemaakte fouten ten aanzien van de - al aangewezen - Habitatrichtlijngebieden te herstellen. Gelet op die verplichting is er geen ruimte om rekening te houden met de gevolgen van het wijzigingsbesluit voor de agrarische bedrijfsvoering van de maatschap en [appellant B].
De Afdeling ziet in wat de maatschap en [appellant B] hebben aangevoerd ook geen aanleiding voor het oordeel dat het gebied ten onrechte voor habitattype H9120 is aangewezen. De enkele omstandigheid dat met het wijzigingsbesluit eerder gemaakte fouten zijn hersteld, betekent namelijk niet dat het wijzigingsbesluit om die reden onzorgvuldig is.
De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusies gekomen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
7.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.E.H.J. Vollaers, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vollaers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025
880-1092