202400957/1/R1.
Datum uitspraak: 2 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend in Akersloot, gemeente Castricum,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 4 januari 2024 in zaak nr. 22/6347 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Castricum.
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2022 heeft het college aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning aan de [locatie A] te Akersloot.
[appellanten] hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 24 april 2023 heeft het college opnieuw op de aanvraag beslist en daarmee het besluit van 1 november 2022 vervangen.
Bij tussenuitspraak van 24 augustus 2023 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het besluit van 24 april 2023 te herstellen.
Het college heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak een aanvullende motivering gegeven.
Bij uitspraak van 4 januari 2024 heeft de rechtbank het beroep van [appellanten] gegrond verklaard, het besluit van 24 april 2023 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college en [belanghebbende] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2025, waar [appellanten] en het college van burgemeester en wethouders van Castricum, vertegenwoordigd door mr. A.C. van Vulpen, mr. T. van Wissen en K. Adema zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend op 12 oktober 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het college heeft aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning en het ten behoeve daarvan afwijken van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Akersloot". [appellanten] wonen op het naastgelegen perceel en kunnen zich niet verenigen met die vergunning.
Beoordelingskader
3. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank heeft het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning vernietigd, maar heeft bepaald dat de rechtsgevolgen in stand blijven. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank een gebrek in het besluit van 24 april 2023 geconstateerd, omdat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de belangen van [appellanten] zijn afgewogen en hoe in het kader van bezonning is beoordeeld of hun woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast. Dit gebrek heeft het college met een aanvullende motivering hersteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college daarmee voldoende heeft onderzocht en gemotiveerd dat het woon- en leefklimaat van [appellanten] door de bouw van de woning niet onevenredig wordt aangetast. Het college heeft de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan mogen verlenen.
Bespreking hoger beroep
Participatie
5. [appellanten] betogen in hoger beroep dat participatie in onvoldoende mate heeft plaatsgevonden. De participatie die heeft plaatsgevonden is uitgevoerd door de vergunninghouder zelf. [appellanten] wijzen erop dat de conclusies van de participatie niet kunnen leiden tot de conclusie dat er geen bezwaren van omwonenden zijn. Omdat het college zonder nadere toelichting of onderzoek de conclusies van de vergunninghouder met betrekking tot de buurtparticipatie heeft overgenomen, is de besluitvorming onzorgvuldig.
5.1. De Afdeling stelt vast dat [appellanten] dit niet eerder hebben aangevoerd. In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als is uitgesloten dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich hier niet voor. De Afdeling zal deze beroepsgrond dus niet inhoudelijk bespreken. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:362, r.o. 7. Situering bouwplan
6. [appellanten] betogen dat het bouwplan voorziet in een woning op een deel van het achtererf van de [locatie B], waar op grond van het bestemmingsplan geen bouwvlak aanwezig is. Daarnaast is de minimale afstand tot de erfgrens verkleind tot 1,35 m, in plaats van de in de bestemmingsplan aangegeven afstand van 2 m. Anders dan wordt aangenomen, hebben zij daarvoor geen toestemming verleend. Het college heeft onvoldoende onderbouwd waarom wordt afgeweken van deze afstandsnorm.
6.1. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en het met een bestemmingsplan strijdig gebruik van gronden. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan `Akersloot' omdat er geen bouwvlak aanwezig is om een woning te realiseren en omdat er wordt gebouwd binnen 2 meter vanaf de erfgrens. Het college heeft van het bestemmingsplan afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, en onder a, onder 3˚, van de Wabo.
6.2. Het college is er bij het verlenen van de vergunning van uitgegaan dat [appellanten] geen bezwaar hadden tegen een kortere afstand dan 2 m tot de erfgrens omdat zij in hun zienswijze hadden opgemerkt met een verkorte afstand akkoord te zijn gegaan omdat de totale bouwhoogte onder de 7,55 m blijft. Hoewel de stelling van [appellanten] is dat zij helemaal geen toestemming hebben verleend, heeft het college ter zitting bij de rechtbank terecht opgemerkt dat het al dan niet geven van toestemming niet doorslaggevend is voor de beoordeling van de aanvraag. Dit laat onverlet dat het college bij de afweging van de betrokken belangen, de belangen van [appellanten] bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat dient te betrekken. Het college acht in dit geval een afstand van 1,35 m tot de erfgrens echter met het oog op het woon- en leefklimaat van [appellanten] aanvaardbaar omdat de goot- en bouwhoogte van de te bouwen woning lager zijn dan wat het bestemmingsplan in de omgeving toelaat en omdat de woning van [appellanten] zelf op een afstand van ongeveer 3 m van de erfgrens is gesitueerd. Hierdoor blijft een vrije ruimte van ongeveer 4,5 m tussen de woningen bestaan. De rechtbank heeft die motivering niet onredelijk geacht.
6.3. In hetgeen [appellanten] op dit punt in hoger beroep hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de afwijking van het bestemmingsplan voldoende heeft gemotiveerd.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
7. [appellanten] betogen dat niet wordt voldaan aan de parkeerregels in de Nota Parkeernomen. De voor het bouwplan benodigde parkeerplaatsen worden niet op het eigen terrein gerealiseerd, terwijl toen [appellanten] hun eigen woning bouwden dit wel van hen werd geëist. De beschikbare parkeermogelijkheden liggen op meer dan 100 m afstand van de woning. Door het gebrek aan parkeerplaatsen zal er worden geparkeerd op plekken waar dat niet is toegestaan.
7.1. Niet in geschil is dat de voorziene afwijking van het bestemmingsplan een parkeerbehoefte van 3 parkeerplaatsen genereert. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college met het parkeeronderzoek van 17 mei 2022 en de aanvullende motivering in het herstelbesluit voldoende heeft aangetoond dat er binnen een aanvaardbare afstand voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn waarmee wordt voorzien in de parkeerbehoefte.
7.2. Dat het college bij het bouwplan niet de eis heeft gesteld dat parkeerruimte op eigen terrein moet worden gevonden, en in 2014 bij de woning van [appellanten] wel, acht de Afdeling niet onredelijk, alleen al omdat het perceel van [appellanten] breder is zodat daar naast de woning kan worden geparkeerd. Bij het bouwplan zou alleen op eigen terrein kunnen worden geparkeerd als de woning achter op het perceel zou worden gebouwd. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat dit stedenbouwkundig niet aanvaardbaar zou zijn.
7.3. Verder heeft het college aan de hand van de parkeeronderzoeken uit 2020 en 2022 toereikend gemotiveerd dat binnen een aanvaardbare loopafstand van ongeveer 100 m voldoende restcapaciteit voor parkeren aanwezig is. Het is daarvoor niet nodig dat zal worden geparkeerd op plaatsen waar dat niet is toegestaan. Mocht dat onverhoopt gebeuren, dan is dat een kwestie van handhaving. Voor zover [appellanten] wijzen op de bouw van mogelijk nog een woning aan de Beatrixlaan, merkt de Afdeling op dat, wat daar ook van zij, het college daar geen rekening mee hoefde te houden, omdat het gaat om een onzekere toekomstige gebeurtenis.
Het betoog slaagt niet.
Bezonning
8. [appellanten] betogen ten slotte dat uit de bezonningsstudie volgt dat er een aanzienlijke verslechtering van bezonning ontstaat op hun woning. Doordat er niet wordt vastgehouden aan de afstandsnorm van twee meter vanaf de erfgrens, zal de schaduw langduriger zijn.
8.1. In de aanvullende motivering naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank heeft het college aangegeven dat het gezien het karakter van de omgeving, met bebouwing op relatief korte afstand van elkaar, voor de beoordeling van de vraag of er een onaanvaardbare afname van bezonning zal plaatsvinden, aansluiting heeft gezocht bij de zogenaamde lichte TNO-norm. Uit de bezonningstudie van HBA van 22 september 2021 blijkt dat weliswaar in de maanden dat de zon laag staat er (enige) toename van schaduwwerking optreedt in een deel van de tuin van [appellanten] en op een deel van het dak van hun woning, maar dat aan de lichte TNO-norm wordt voldaan. Ook heeft het college laten onderzoeken wat de consequenties van het bouwplan zijn voor de zonnepanelen op het dak van de woning van [appellanten]. Daaruit blijkt in de maanden september tot maart maximaal 2% per maand opbrengstverlies zal kunnen ontstaan.
8.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder met de genoemde onderzoeken voldoende heeft onderzocht en gemotiveerd dat het woon- en leefklimaat van eisers door de bouw van de woning niet onevenredig wordt aangetast en dat hij in afwijking van het bestemmingsplan de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen.
8.3. In hetgeen [appellanten] in hoger beroep hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De tussen- en einduitspraak van de rechtbank worden, voor zover aangevallen, bevestigd.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de tussenuitspraak en uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van M.T. Grijmans, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Grijmans
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025