ECLI:NL:RVS:2025:3011
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende machtiging tot voorlopig verblijf
Op 7 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de minister van Asiel en Migratie een voorlopige voorziening heeft verzocht. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 26 mei 2025 het beroep van betrokkene gegrond verklaarde en de minister opdroeg om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 19 maart 2024 afgewezen. De minister heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de uitspraak van de rechtbank niet uitgevoerd hoeft te worden totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
De voorzieningenrechter overweegt dat het hoger beroep nader onderzoek vergt, mede in het licht van een prejudiciële vraag die op 11 juni 2025 is gesteld over het inburgeringsvereiste in het buitenland bij gezinshereniging. Gezien deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter besloten om de voorlopige voorziening te treffen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing houdt in dat de minister van Asiel en Migratie geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.