ECLI:NL:RVS:2025:3011

Raad van State

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
BRS.25.000744
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende machtiging tot voorlopig verblijf

Op 7 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de minister van Asiel en Migratie een voorlopige voorziening heeft verzocht. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 26 mei 2025 het beroep van betrokkene gegrond verklaarde en de minister opdroeg om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 19 maart 2024 afgewezen. De minister heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de uitspraak van de rechtbank niet uitgevoerd hoeft te worden totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.

De voorzieningenrechter overweegt dat het hoger beroep nader onderzoek vergt, mede in het licht van een prejudiciële vraag die op 11 juni 2025 is gesteld over het inburgeringsvereiste in het buitenland bij gezinshereniging. Gezien deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter besloten om de voorlopige voorziening te treffen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing houdt in dat de minister van Asiel en Migratie geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.

Uitspraak

BRS.25.000744
Datum uitspraak: 7 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 26 mei 2025 in zaak nr. NL25.884 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om betrokkene een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 10 december 2024 heeft de minister het daartegen door betrokkene gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 mei 2025 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.        De minister verzoekt de voorzieningenrechter om de voorlopige voorziening te treffen dat zij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op haar hoger beroep heeft beslist.
2.        In het licht van de prejudiciële vraag die de Afdeling op 11 juni 2025 heeft gesteld, ECLI:NL:RVS:2025:2628, over het inburgeringsvereiste in het buitenland bij gezinshereniging, vergt het hoger beroep nader onderzoek, waarvoor deze procedure zich niet goed leent. Daarom treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening.
3.        De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister van Asiel en Migratie geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A de Poorter, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. De Poorter
voorzieningenrechter
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2025
574-1046