ECLI:NL:RVS:2025:3025

Raad van State

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
202500876/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 februari 2025. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend, nadat de minister op 3 januari 2025 een vrijheidsontnemende maatregel had opgelegd. De minister is in beroep gegaan tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 3 juli 2025 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelt dat de minister terecht in hoger beroep is gegaan. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat het Justitieel Complex Schiphol geen gespecialiseerde bewaringsaccommodatie is in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn. Dit oordeel is van belang voor de rechtmatigheid van de grensdetentie.

De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond. Betrokkene heeft minder dan dertien weken in grensdetentie verbleven, waardoor zijn beroep op de duur van de detentie niet slaagt. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kraak, griffier.

Uitspraak

202500876/1/V3.
Datum uitspraak: 3 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 februari 2025 in zaak nr. NL25.2259 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2025 heeft de minister betrokkene een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 12 februari 2025 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. I. Wudka, advocaat in Maastricht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De minister komt terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat het Justitieel Complex Schiphol geen gespecialiseerde bewaringsaccommodatie is in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn en dat de tenuitvoerlegging van de grensdetentie daarom onrechtmatig is. De Afdeling verwijst naar haar uitspraken van 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:258, en 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:789.
1.1.    De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
3.       Betrokkene voert tevergeefs aan dat de grensdetentie te lang voortduurt, in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn. Hij heeft namelijk minder dan dertien weken in grensdetentie verbleven. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 1 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2925.
3.1.    De beroepsgrond slaagt niet.
4.       Omdat de Afdeling ook ambtshalve geen reden ziet om de grensdetentie onrechtmatig te achten, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 februari 2025 in zaak nr. NL25.2259;
III.      verklaart het beroep ongegrond;
IV.      wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kraak, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kraak
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2025
1020