ECLI:NL:RVS:2025:3078

Raad van State

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
202304717/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens termijnoverschrijding bij bestuursdwang voor verkeerd aanbieden van huisvuil

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht op 13 september 2022 een besluit genomen om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het verkeerd aanbieden van huisvuil, in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van Utrecht. Het college heeft de kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 70,00, op de appellant verhaald. Op 16 maart 2023 heeft het college het bezwaar van de appellant tegen het besluit van 13 september 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De appellant, die ten tijde van de verzending van het besluit in het buitenland verbleef, heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van het besluit omdat hij op reis was voor een jaar. Hij heeft pas kennisgenomen van het besluit nadat zijn huisgenoten brieven van deurwaarders ontvingen. De appellant heeft vervolgens zo snel mogelijk alsnog bezwaar gemaakt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift begon op 14 september 2022 en eindigde op 25 oktober 2022. Het bezwaarschrift was gedateerd op 19 december 2022, wat betekent dat het te laat was. De Afdeling heeft overwogen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat de appellant maatregelen had kunnen nemen om ervoor te zorgen dat zijn post op de juiste wijze werd afgehandeld. De Afdeling heeft geoordeeld dat het college terecht tot de conclusie is gekomen dat de termijnoverschrijding aan de appellant kon worden toegerekend. Het beroep van de appellant is daarom ongegrond verklaard en het college hoeft de proceskosten niet te vergoeden.

Uitspraak

202304717/2/R4.
Datum uitspraak: 22 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Utrecht,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2022 heeft het college zijn beslissing om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het verkeerd aanbieden van huisvuil in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van Utrecht, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang, te weten € 70,00, op [appellant] worden verhaald.
Bij besluit van 16 maart 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Overwegingen
1.       Artikel 6:6 van de Awb luidt: "Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep […]."
Artikel 6:7 van de Awb luidt: "De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb luidt: "De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt."
Artikel 6:11 van de Awb luidt: "Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
Beroep bij de Afdeling
2.       In het besluit van 16 maart 2023 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 13 september 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. [appellant] heeft in beroep aangegeven dat hij ten tijde van de verzending van het besluit in het buitenland verbleef en daarom niet op de hoogte was van het genomen besluit. Hij ging op reis voor een jaar. [appellant] heeft er geen rekening mee gehouden dat hij bericht zou krijgen dat hij moet betalen voor iets dat hij niet gedaan kan hebben, omdat hij al vijf maanden in Zuid-Amerika verbleef. Pas nadat zijn huisgenoten brieven van deurwaarders ontvingen, is [appellant] op de hoogte gesteld, waardoor hij kennis heeft genomen van het besluit van 16 maart 2023. [appellant] stelt daarna zo snel mogelijk alsnog in bezwaar te zijn gegaan.
2.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat uit bestendige rechtspraak blijkt dat (langdurig) verblijf buiten de eigen woning en daarbij het risico dat voor de postafhandeling geen adequate maatregelen zijn getroffen, in beginsel voor rekening van de betrokkene komen. Alleen in uitzonderlijke gevallen waarbij het aannemelijk is dat er geen mogelijkheid om voor behartiging van de belangen zorg te dragen, kan er een uitzondering worden gemaakt, zo betoogt het college. In bezwaar of beroep heeft [appellant] volgens het college daarvoor geen grond gegeven. Het college stelt zich verder op het standpunt dat de huisgenoten van [appellant] de brieven van het college hebben gevonden en dat er dus wel adequate maatregelen door [appellant] konden worden genomen. Er kon en mocht daarom tot het oordeel worden gekomen dat er geen sprake was van verschoonbare termijnoverschrijding, aldus het college.
Beoordeling van het beroep
3.       Het besluit is verzonden op 13 september 2022. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is daarmee op 14 september 2022 begonnen en op 25 oktober 2022 beëindigd. Het bezwaarschrift is gedateerd op 19 december 2022 en diezelfde dag ook ontvangen door het college, en dus na afloop van de bezwaartermijn.
3.1.    Partijen zijn het erover eens dat het bezwaarschrift niet binnen de termijn is ingediend. Vanwege de te late indiening van het bezwaarschrift moest het bezwaar in beginsel niet-ontvankelijk worden verklaard. Echter, op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege als uit de feiten en omstandigheden van het geval blijkt dat het te laat indienen van het bezwaarschrift niet aan de indiener toe te rekenen is. Als zich bijzondere omstandigheden voordoen, kan dat ertoe leiden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Dit kan zowel aan de orde zijn wanneer er voor [appellant] een duidelijke verhindering was om tijdig bezwaar te maken als wanneer [appellant] in dat opzicht slechts een gering verwijt treft (zie de uitspraak van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, onder 2.3 en 3.3). In dat geval is er sprake van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. De Afdeling is in het geval van [appellant] met het college van oordeel dat het te laat indienen van het bezwaarschrift aan [appellant] toe te rekenen is. De Afdeling overweegt daartoe als volgt.
[appellant] heeft maatregelen kunnen nemen om ervoor te zorgen dat zijn post op de juiste wijze werd afgehandeld. Hij had zijn huisgenoten, of anderen, kunnen verzoeken om zijn post aan hem door te sturen of hem op andere wijze ermee bekend te maken. Waarom dat voor [appellant] niet mogelijk zou zijn geweest, heeft hij niet aangegeven. De Afdeling neemt daarbij ook in overweging dat het vertrek van [appellant] naar het buitenland voor hem niet onverwacht is geweest en hij dan ook voldoende gelegenheid heeft gehad om voor een goede postafhandeling te zorgen. Dat [appellant] niet had verwacht dat hij een besluit van het college zou krijgen, maakt niet dat hij daarmee niet verantwoordelijk is voor de eventuele ontvangst van (belangrijke) poststukken. Het feit dat zijn oude adres als actueel woonadres in de basisregistratie personen (hierna: brp) stond, maakt dat het college ervan uit heeft mogen gaan dat [appellant] daar nog woonde en dat aan hem gerichte post op dat adres kon worden bezorgd. Weliswaar heeft [appellant] voor zijn vertrek naar het buitenland de huur van zijn woning opgezegd bij de verhuurder, maar dit kon bij het college niet bekend zijn. Het college mocht uitgaan van de gegevens in de brp.
Gelet op het voorgaande kan het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift redelijkerwijs aan [appellant] worden toegerekend, waardoor de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het college is in zijn besluit van 16 maart 2023 dan ook terecht tot dat oordeel gekomen.
4.       Het beroep is kennelijk ongegrond.
5.       Het college hoeft de proceskosten niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2024
195-1089