ECLI:NL:RVS:2025:3081

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
202408052/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 30 december 2024 het beroep van appellant tegen een vrijheidsontnemende maatregel van de minister van Asiel en Migratie ongegrond verklaarde. De minister had op 18 november 2024 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan appellant. De rechtbank oordeelde dat de grensdetentie niet te lang was voortgeduurd, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt in deze uitspraak dat de grensdetentie onrechtmatig was vanaf 17 februari 2025, omdat deze op dat moment langer dan dertien weken had geduurd. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep gegrond. Appellant heeft recht op schadevergoeding voor de onrechtmatige detentie, die wordt vastgesteld op € 800,00 voor de periode van 17 februari 2025 tot en met 24 februari 2025. Daarnaast moet de minister van Asiel en Migratie de proceskosten van appellant vergoeden, die in totaal € 1.814,00 bedragen. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.

Uitspraak

202408052/1/V3.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 30 december 2024 in zaak nr. NL24.50159 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2024 heeft de minister appellant een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 30 december 2024 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Jhingoer, advocaat in Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft op verzoek van de Afdeling een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Grief 2 is onder meer gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de grensdetentie niet te lang zou voortduren. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 1 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2925, onder 3.8, geoordeeld dat grensdetentie op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 niet langer mag voortduren dan dertien weken, gelet op artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn. De rechtbank heeft in deze grensdetentiezaak terecht overwogen dat er op het moment dat zij uitspraak deed nog geen reden was voor het oordeel dat de grensdetentie te lang zou voortduren, omdat zij het asielberoep van appellant binnen dertien weken op een zitting zou behandelen. Maar de minister heeft de grensdetentie pas op 24 februari 2025 opgeheven, acht dagen nadat appellant dertien weken in grensdetentie was gehouden. De grensdetentie was onrechtmatig vanaf 17 februari 2025, de dag nadat de grensdetentie dertien weken had voortgeduurd.
1.1.    De grief slaagt, voor zover deze gaat over de duur van de grensdetentie.
2.       Wat appellant verder in het hogerberoepschrift aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.1.    Het hoger beroep gaat verder namelijk onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraken van 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:258, onder 4 tot en met 4.4.2, en 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:789, onder 3 tot en met 3.7.2, over de detentieomstandigheden in het Justitieel Complex Schiphol). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist en de Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de grensdetentie vanaf een eerdere datum dan 17 februari 2025 onrechtmatig te achten. Het beroep is gegrond. Omdat de grensdetentie al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. Appellant heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan appellant toegekend. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 30 december 2024 in zaak nr. NL24.50159;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      kent aan appellant een vergoeding toe van € 800,00 over de periode van 17 februari 2025 tot en met 24 februari 2025, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kraak, griffier.
w.g. De Poorter
voorzitter
w.g. Kraak
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
1020