202404143/1/R4.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Zaandam, gemeente Zaanstad,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2024 heeft het college zijn beslissing om op 1 februari 2024 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Zaanstad 2020 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 192,00, voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 7 mei 2024 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Bij besluit van 5 december 2024 heeft het college het besluit van 7 mei 2024 vervangen en het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 december 2024. De Afdeling heeft het onderzoek op de zitting geschorst, omdat zij niet de beschikking had over het besluit van 5 december 2024.
De Afdeling heeft de zaak vervolgens op een zitting behandeld op 11 juni 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F.P. Brouwer en A.P.S. Beekman, is verschenen.
Overwegingen
1. Met het besluit van 5 december 2024 heeft het college het besluit van 7 mei 2024 vervangen. [appellante] heeft geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het besluit van 7 mei 2024.
Hierna zal de Afdeling het besluit van 5 december 2024 beoordelen. Dat besluit wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een kartonnen doos die op 1 februari 2024 is aangetroffen naast de afvalcontainer met nummer 70847 aan de Zuiddijk in Zaandam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat het adres van [appellante] op het adreslabel op de doos stond.
3. [appellante] betwist dat de doos van haar afkomstig is. Zij wijst erop dat op het adreslabel wel haar adres, maar niet haar naam stond. De naam die erop stond was van ene [naam persoon], die volgens haar niet op haar adres woont. Zij stelt dat zij had kunnen aantonen dat de doos nooit bij haar is bezorgd, als het college een foto had genomen waar ook de track & trace-code op te zien was geweest. Gelet op de naam op de doos en het gebrek aan een track & trace-code, meent [appellante] dat haar geen boete mag worden opgelegd.
3.1. De Afdeling merkt op dat het hier niet gaat om een bestraffende sanctie in de vorm van een boete, maar om het verhalen van de gemaakte kosten voor het verwijderen van de doos.
3.2. Indien verkeerd aangeboden huishoudelijk afval tot een bepaalde persoon is te herleiden mag er volgens vaste rechtspraak van de Afdeling van worden uitgegaan dat dit afval door de betrokkene op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden en dat hij derhalve de overtreder is (hierna: het bewijsvermoeden). Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432. Op grond van dit bewijsvermoeden is de enkele omstandigheid dat de aangetroffen afvalstoffen tot een persoon te herleiden zijn, in beginsel voldoende om diegene als overtreder aan te merken. Het is vervolgens aan de als overtreder aangemerkte persoon om het bewijsvermoeden te ontkrachten. De daarbij te hanteren maatstaf is of dat wat de betrokkene daartegen aanvoert de juistheid van dat vermoeden in twijfel doet trekken. De betrokkene hoeft dus niet te bewijzen dat hij niet de overtreder was. Ontstaat voldoende twijfel of de als overtreder aangemerkte persoon daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het plaatsen van de afvalstoffen, dan is daarmee het bewijsvermoeden ontkracht. Het bestuursorgaan kan in dat geval aan de op hem rustende bewijslast voldoen door aannemelijk te maken dat de betrokkene toch de overtreder is. Daarvoor is dan meer nodig dan het enkel wijzen op de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de toepassing van het bewijsvermoeden.
3.3. Nu op het adreslabel op de doos het adres van [appellante] stond, mocht het college in beginsel aannemen dat de doos op dat adres is bezorgd, zodat [appellante] die heeft ontvangen. De Afdeling heeft eerder geoordeeld, in de uitspraak van 4 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:655) dat dat anders kan zijn, als een wel aanwezige track & trace-code niet leesbaar is gefotografeerd. In de genoemde uitspraak was echter sprake van bijzondere omstandigheden. Daarin was aangevoerd, en met stukken onderbouwd, dat de gevonden doos deel uitmaakte van een zending, die deels in de post was zoekgeraakt. [appellante] heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die erop duiden dat in haar geval het uitlezen van de track & trace-code zou hebben kunnen uitwijzen dat de gevonden doos niet is bezorgd op het adres dat op het adreslabel stond. De doos is daarom tot [appellante] herleidbaar. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is. Aangenomen dat de doos op het adres van [appellante] is bezorgd, is de enkele omstandigheid dat er een andere naam op de doos stond, onvoldoende om aan te nemen dat [appellante] niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Zij heeft dus onvoldoende twijfel gezaaid om het bewijsvermoeden te ontkrachten. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
Het betoog slaagt niet.
4. Het beroep tegen het besluit van 7 mei 2024 is niet-ontvankelijk.
5. Het beroep tegen het besluit van 5 december 2024 is ongegrond.
6. Het college moet de proceskosten voor het beroep tegen het besluit van 7 mei 2024 vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad van 7 mei 2024, met kenmerknummer 8482914 AFV-2024-080, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad van 5 december 2024, met kenmerknummer 8482914 AFV-2024-080, ongegrond;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep tegen het besluit van 7 mei 2024 opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 51,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.C. Hoekstra, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hoekstra
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
860