ECLI:NL:RVS:2025:3111

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
202406485/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.H. van den Biggelaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kampen inzake spoedeisende bestuursdwang en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin haar beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kampen ongegrond werd verklaard. Het college had op 13 juli 2023 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat [appellante] op 11 juli 2023 huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening gemeente Kampen 2023 had aangeboden. De huisvuilzak die werd aangetroffen, bevatte een adreslabel met de naam en het adres van [appellante]. Na bezwaar en beroep, waarin [appellante] ook om schadevergoeding vroeg, werd haar verzoek afgewezen door de rechtbank. In hoger beroep stelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vast dat de rechtbank onbevoegd was om het beroep te behandelen, omdat het besluit van het college betrekking had op handhaving van de Wet milieubeheer. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde de rechtbank onbevoegd. Het beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Het college werd wel verplicht om het door [appellante] betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

202406485/1/R4.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Kampen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 augustus 2024 in zaak nr. ZWO 23/1938 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Kampen.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2023 heeft het college zijn beslissing om op 11 juli 2023 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening gemeente Kampen 2023 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 11 september 2023 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 1 november 2023 heeft het college de kosten van de spoedeisende bestuursdwang, ter hoogte van € 44,47, op [appellante] verhaald.
Bij uitspraak van 27 augustus 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het door haar ingediende verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 juni 2025, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door S.F. van Dijk, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 11 juli 2023 is aangetroffen aan een paaltje aan de Vermuydenstraat in Kampen, ter hoogte van de flat met huisnummers 170 t/m 252. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden omdat daarin een adreslabel is aangetroffen met haar naam en adres.
[appellante] is het niet eens met het besluit en heeft daartegen achtereenvolgens bezwaar en beroep ingesteld. In beroep heeft zij verzocht om een schadevergoeding. Haar beroep en het bijbehorende verzoek zijn behandeld door de rechtbank.
Bevoegdheid van de rechtbank
2.       Voordat de Afdeling naar de inhoud van het hoger beroep kan kijken, moet worden getoetst of de rechtbank bevoegd was om kennis te nemen van het beroep. De Afdeling doet dat ambtshalve (uit zichzelf).
Het besluit van 13 juli 2023 om handhavend op te treden is genomen op grond van de Afvalstoffenverordening gemeente Kampen 2023. Die regeling is op haar beurt gebaseerd op artikelen 10.23, 10.24, tweede lid, 10.25 en 10.26 van de Wet milieubeheer, zoals die gold ten tijde van de vaststelling van de Afvalstoffenverordening. Ingevolge artikel 8:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in verbinding met artikel 2 van bijlage 2 van die wet, is de Afdeling in eerste en enige aanleg bevoegd kennis te nemen van een beroep dat zich richt tegen een besluit dat betrekking heeft op handhaving van de Wet milieubeheer en daarop gebaseerde regelgeving, tenzij zich één van de in artikel 2 van bijlage 2 opgenomen uitzonderingen voordoet. Dat laatste is niet het geval. Dat betekent dat niet de rechtbank, maar de Afdeling bevoegd was om kennis te nemen van het beroep in deze zaak. De rechtbank mocht de zaak dus niet zelf behandelen, maar had die aan de Afdeling moeten doorsturen.
3.       Gelet op het voorgaande is het hoger beroep gegrond en moet de uitspraak van de rechtbank worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de rechtbank onbevoegd verklaren. De Afdeling zal hierna het beroep tegen de besluiten van 11 september 2023 en 1 november 2023 beoordelen.
Gronden van het beroep
4.       [appellante] betoogt dat zij niet als overtreder kan worden aangemerkt omdat de huisvuilzak niet van haar afkomstig was. Zij stelt dat het huisvuil dat in de zak is aangetroffen niet van haar kan zijn omdat zij daar onder meer een verpakking van incontinentieluiers voor mannen in ziet, die zij niet gebruikt, en koekjes van Albert Heijn, terwijl zij daar haar inkopen niet doet. Bovendien wijst zij erop dat het aangetroffen papier met haar naam en adres niet is verfrommeld, wat zij wel altijd doet met papier dat zij weggooit. Zij twijfelt ook of dat papier wel een echt adreslabel is. Verder stelt zij dat een volledige inventaris van de huisvuilzak zou bewijzen dat die niet van haar is, aangezien al haar huisvuilzakken lege melkpakken en waterijsverpakkingen bevatten. Zij ziet die niet op de foto. [appellante] stelt verder dat het haar groot verdriet doet dat zij voor schuldig wordt gehouden.
4.1.    De Afdeling merkt op dat het hier niet gaat om een bestraffende sanctie in de vorm van een boete, maar om het verhalen van de daadwerkelijk gemaakte kosten voor het verwijderen van de huisvuilzak. Anders dan [appellante] kennelijk veronderstelt, gaat het bij deze overtreding van de Afvalstoffenverordening gemeente Kampen 2023 niet om een strafrechtelijke bepaling. Zij hoeft dus ook niet te vrezen voor een strafrechtelijke veroordeling.
4.2.    Indien verkeerd aangeboden huishoudelijk afval tot een bepaalde persoon is te herleiden mag er volgens vaste rechtspraak van de Afdeling van worden uitgegaan dat dit afval door de betrokkene op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden en dat hij derhalve de overtreder is (hierna: het bewijsvermoeden). Daarbij is onderkend dat het voor de betrokkene lastig of zelfs onmogelijk kan zijn om het bewijsvermoeden te weerleggen. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
Op grond van dit bewijsvermoeden is de enkele omstandigheid dat de aangetroffen afvalstoffen tot een persoon te herleiden zijn, in beginsel voldoende om diegene als overtreder aan te merken. Het is vervolgens aan diegene om het bewijsvermoeden te ontkrachten. De daarbij te hanteren maatstaf is of dat wat de betrokkene daartegen aanvoert de juistheid van dat vermoeden in twijfel doet trekken. De betrokkene hoeft dus niet te bewijzen dat hij niet de overtreder was. Ontstaat voldoende twijfel of de als overtreder aangemerkte persoon daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het plaatsen van de afvalstoffen, dan is daarmee het bewijsvermoeden ontkracht. Het bestuursorgaan kan in dat geval aan de op hem rustende bewijslast voldoen door aannemelijk te maken dat de betrokkene toch de overtreder is. Daarvoor is dan meer nodig dan het enkel wijzen op de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de toepassing van het bewijsvermoeden.
4.3.    De huisvuilzak is tot [appellante] te herleiden omdat daarin een adreslabel met haar naam en adres is aangetroffen. De Afdeling ziet geen grond voor de veronderstelling dat dit label niet authentiek zou zijn. Dit betekent dat het college mag aannemen dat [appellante] de overtreder is, tenzij wat zij aanvoert voldoende is om in twijfel te trekken dat zij degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. [appellante]s verklaringen dat zij de producten in de aangetroffen huisvuilzak niet gebruikt, dat de huisvuilzak niet van haar kan zijn als er geen melkpakken en waterijsverpakkingen in zitten, en dat zij papier altijd verfrommelt, zijn daarvoor onvoldoende objectief.
[appellante] heeft onvoldoende twijfel gezaaid om het bewijsvermoeden te ontkrachten. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
Het betoog slaagt niet.
5.       Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het door [appellante] in beroep ingediende verzoek om schadevergoeding ook afgewezen.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. Omdat het hoger beroep gegrond is, moet het college wel het door [appellante] in hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.
7.       Omdat de rechtbank niet bevoegd was kennis te nemen van het beroep en het aan het college te wijten is dat [appellante] vanwege een verkeerde rechtsmiddelenclausule naar de rechtbank is gegaan, moet het college ook het door [appellante] in beroep betaalde griffierecht vergoeden tot een bedrag van € 50,00. Dat is niet het volledige bedrag dat [appellante] bij de rechtbank aan griffierecht heeft betaald. De Afdeling heeft vastgesteld dat [appellante] in beroep € 184,00 aan griffierecht heeft betaald. Dat is te veel geweest: gelet op artikel 8:41, tweede lid, van de Awb, had [appellante] bij de rechtbank het verlaagde griffierecht moeten betalen. In 2023, toen [appellante] beroep instelde, bedroeg dat verlaagde griffierecht € 50,00. Het bedrag dat [appellante] te veel heeft betaald, dus € 134,00, hoeft het college niet te betalen. De Afdeling heeft namelijk niet de bevoegdheid om het college, of de rechtbank rechtstreeks, op te dragen om [appellante] het te veel betaalde griffierecht terug te betalen. [appellante] kan onder verwijzing naar deze uitspraak van de Afdeling wel zelf aan de rechtbank vragen om het bedrag van € 134,00 aan haar terug te geven dat zij destijds onverschuldigd heeft betaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 augustus 2024 in zaak nr. ZWO 23/1938;
III.      verklaart de rechtbank onbevoegd om van het bij haar ingestelde beroep kennis te nemen;
IV.      verklaart het beroep ongegrond;
V.       wijst het verzoek om schadevergoeding af;
VI.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Kampen aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt tot een bedrag van € 50,00;
VII.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Kampen aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 279,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.C. Hoekstra, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hoekstra
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
860