202406430/1/R4.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Zaandam, gemeente Zaanstad,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 augustus 2024 heeft het college zijn beslissing om op 14 augustus 2024 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Zaanstad 2020 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 210,00, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 2 oktober 2024 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 juni 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F.P. Brouwer en A.P.S. Beekman, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 14 augustus 2024 is aangetroffen naast de afvalcontainer met nummer 70816, ter hoogte van huisnummer 86 aan de Meidoornstraat in Zaandam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden omdat in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen waar zijn adres op staat.
2. [appellant] betwist dat de huisvuilzak van hem afkomstig is. Een enkel poststuk in de huisvuilzak is volgens hem onvoldoende bewijs dat hij het was die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Hij meent dat ook te mogen afleiden uit een eerdere uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:94). Hij wijst er bovendien op dat de naam die op het poststuk staat niet zijn naam is, maar die van zijn zoon. Zijn zoon woont niet op zijn adres. Verder stelt hij dat hij altijd gebruik maakt van de afvalcontainers in zijn eigen straat om zijn huisvuil weg te gooien, en dat het niet aannemelijk is dat hij een huisvuilzak in de Meidoornstraat naast een andere afvalcontainer zou zetten omdat dat niet in de buurt van zijn woning is. 2.1. Indien verkeerd aangeboden huishoudelijk afval tot een bepaalde persoon is te herleiden mag er volgens vaste rechtspraak van de Afdeling van worden uitgegaan dat dit afval door de betrokkene op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden en dat hij derhalve de overtreder is (hierna: het bewijsvermoeden). Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432. Op grond van dit bewijsvermoeden is de enkele omstandigheid dat de aangetroffen afvalstoffen tot een persoon te herleiden zijn, in beginsel voldoende om diegene als overtreder aan te merken. Het is vervolgens aan diegene om het bewijsvermoeden te ontkrachten. De daarbij te hanteren maatstaf is of dat wat de betrokkene daartegen aanvoert de juistheid van dat vermoeden in twijfel doet trekken. De betrokkene hoeft dus niet te bewijzen dat hij niet de overtreder was. Ontstaat voldoende twijfel of de als overtreder aangemerkte persoon daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het plaatsen van de afvalstoffen, dan is daarmee het bewijsvermoeden ontkracht. Het bestuursorgaan kan in dat geval aan de op hem rustende bewijslast voldoen door aannemelijk te maken dat de betrokkene toch de overtreder is. Daarvoor is dan meer nodig dan het enkel wijzen op de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de toepassing van het bewijsvermoeden.
2.2. Anders dan waar [appellant] van uitgaat, hoeft het college niet onomstotelijk te bewijzen dat hij de huisvuilzak naast de afvalcontainer heeft neergezet. Door het poststuk dat in de huisvuilzak is aangetroffen, is de huisvuilzak al tot [appellant] te herleiden. Dat poststuk is namelijk geadresseerd aan het adres van [appellant] aan de [locatie] in Zaandam, zodat het college in beginsel mag aannemen dat het poststuk ook op dat adres is bezorgd en [appellant] het poststuk heeft ontvangen. Dat de adresgegevens ook zonder de juiste naam voldoende zijn om een huisvuilzak te herleiden tot degene die op dat adres woont, staat ook onder 2.2 in de uitspraak van de Afdeling waar [appellant] naar heeft verwezen. Omdat de huisvuilzak tot hem te herleiden is, mag het college aannemen dat [appellant] de overtreder is.
Aangenomen dat het poststuk op het adres van [appellant] is bezorgd, is de omstandigheid dat de naam van [appellant]s zoon op het poststuk staat niet voldoende om aan te nemen dat [appellant] niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. De enkele omstandigheid dat de huisvuilzak niet vlakbij zijn adres is aangetroffen, is daarvoor ook onvoldoende. Wel kan aan de afstand tussen zijn adres en de locatie waar de huisvuilzak is aangetroffen, enige betekenis toekomen. In samenhang met andere omstandigheden kan een grote afstand kracht geven aan [appellant]s standpunt dat hij niet degene is geweest die de huisvuilzak onjuist heeft aangeboden. De afstand tussen het adres van [appellant] en de plaats waar de huisvuilzak is aangetroffen is ongeveer 500 m. [appellant] heeft geen relevante andere omstandigheden aangevoerd. Zijn stelling dat hij altijd gebruikt maakt van de afvalcontainers in zijn eigen straat, is daarvoor onvoldoende. Hoewel mag worden aangenomen dat [appellant] in de regel gebruik zal maken van de afvalcontainers die dichterbij staan, neemt dat niet weg dat hij in dit geval toch om een bepaalde reden gebruik kan hebben gemaakt van de container waar de huisvuilzak is aangetroffen.
[appellant] heeft onvoldoende twijfel gezaaid om het bewijsvermoeden te ontkrachten. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
Het betoog slaagt niet.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.C. Hoekstra, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hoekstra
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
860