ECLI:NL:RVS:2025:3120

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
202405900/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.H. van den Biggelaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang wegens onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in Zaandam

Op 9 juli 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [appellante], wonend in Zaandam, en het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad. De zaak betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college, die op 10 mei 2024 heeft plaatsgevonden. Het college had besloten om een huisvuilzak te verwijderen die in strijd met de Afvalstoffenverordening Zaanstad 2020 was aangeboden. De kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 210,00, zijn aan [appellante] opgelegd.

[appellante] betwistte dat de huisvuilzak van haar afkomstig was en voerde aan dat zij haar afval altijd op de juiste manier aanbiedt. Ze stelde dat de aangetroffen reclamefolder in de huisvuilzak niet voldoende bewijs was dat de zak van haar afkomstig was, aangezien dergelijke folders vaak slordig in de brievenbussen worden gestopt en door anderen kunnen worden gepakt. Daarnaast wees ze op haar koemelkallergie, wat haar zou uitsluiten van het gebruik van een pak koemelk dat in de zak was aangetroffen.

De Afdeling oordeelde dat het college op basis van het bewijsvermoeden mocht aannemen dat [appellante] de overtreder was. De enkele aanwezigheid van de reclamefolder was voldoende om de huisvuilzak tot haar te herleiden. [appellante] slaagde er niet in om voldoende twijfel te zaaien over haar verantwoordelijkheid voor de huisvuilzak. Het beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en het college werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202405900/1/R4.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Zaandam, gemeente Zaanstad,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2024 heeft het college zijn beslissing om op 10 mei 2024 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Zaanstad 2020 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 210,00, voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 6 augustus 2024 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 juni 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F.P. Brouwer en A.P.S. Beekman, is verschenen.
Overwegingen
1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 10 mei 2024 is aangetroffen naast de afvalcontainer met nummer 71447 aan de Vrieschgroenstraat in Zaandam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat in de huisvuilzak een reclamefolder is aangetroffen waar haar naam en adres op staan.
2.       [appellante] betwist dat de huisvuilzak van haar afkomstig is. Zij stelt dat zij haar afval altijd op de juiste wijze aanbiedt, omdat zij zich ergert aan troep op straat en omdat zij ook niet wil riskeren dat zij een groot geldbedrag moet betalen. Zij wijst er in dit verband op dat zij moet bestaan van een kleine bijstandsuitkering. [appellante] betoogt dat de reclamefolder in de huisvuilzak niet betekent dat de huisvuilzak van haar afkomstig is, want dergelijke reclamefolders worden volgens haar altijd slordig in de (te kleine) brievenbussen van het flatgebouw gestopt, zodat die uit de bus steken en er gemakkelijk door anderen kunnen worden uitgetrokken. Zij heeft een foto van de brievenbussen overgelegd, waarop te zien is dat er post uitsteekt. Verder toont de inhoud van de aangetroffen huisvuilzak, zoals die op de foto’s van het college te zien is, volgens [appellante] aan dat die niet van haar afkomstig kan zijn, omdat zij altijd haar afval scheidt en omdat in die huisvuilzak een leeg pak koemelk te zien is. [appellante] stelt nooit koemelk te gebruiken, aangezien zij een koemelkallergie heeft.
2.1.    Indien verkeerd aangeboden huishoudelijk afval tot een bepaalde persoon is te herleiden mag er volgens vaste rechtspraak van de Afdeling van worden uitgegaan dat dit afval door de betrokkene op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden en dat hij derhalve de overtreder is (hierna: het bewijsvermoeden). Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
Op grond van dit bewijsvermoeden is de enkele omstandigheid dat de aangetroffen afvalstoffen tot een persoon te herleiden zijn, in beginsel voldoende om diegene als overtreder aan te merken. Het is vervolgens aan diegene om het bewijsvermoeden te ontkrachten. De daarbij te hanteren maatstaf is of dat wat de betrokkene daartegen aanvoert de juistheid van dat vermoeden in twijfel doet trekken. De betrokkene hoeft dus niet te bewijzen dat hij niet de overtreder was. Ontstaat voldoende twijfel of de als overtreder aangemerkte persoon daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het plaatsen van de afvalstoffen, dan is daarmee het bewijsvermoeden ontkracht. Het bestuursorgaan kan in dat geval aan de op hem rustende bewijslast voldoen door aannemelijk te maken dat de betrokkene toch de overtreder is. Daarvoor is dan meer nodig dan het enkel wijzen op de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de toepassing van het bewijsvermoeden.
2.2.    Door de reclamefolder die in de huisvuilzak is aangetroffen, is de huisvuilzak tot [appellante] te herleiden. De foto die [appellante] heeft overgelegd laat zien dat sommige reclamefolders uit de brievenbussen van het flatgebouw steken en daardoor in theorie door een derde zouden kunnen zijn gepakt, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat dat in dit geval ook daadwerkelijk is gebeurd en dat [appellante] niet degene is geweest die de huisvuilzak naast de afvalcontainer heeft gezet.
Dit betekent dat het college mag aannemen dat [appellante] de overtreder is, tenzij dat wat zij aanvoert reden geeft daaraan te twijfelen. De stelling van [appellante] dat zij haar afval altijd correct aanbiedt, omdat zij een hekel heeft aan troep op straat en niet het risico zou willen lopen om € 210,00 te moeten betalen, is daarvoor onvoldoende objectief. Ook de aanwezigheid van een pak koemelk in de aangetroffen huisvuilzak is daarvoor onvoldoende. Dat [appellante] dat zelf niet gebruikt betekent immers niet automatisch dat zij nooit koemelk in huis kan hebben gehad.
[appellante] heeft onvoldoende twijfel gezaaid om het bewijsvermoeden te ontkrachten. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
Het betoog slaagt niet.
3.       Het beroep is ongegrond.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.C. Hoekstra, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hoekstra
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
860