202403510/1/A2.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de stichting], gevestigd in Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2024 in zaak nr. 23/3946 in het geding tussen:
de stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2020 heeft het college de stichting een last onder dwangsom opgelegd van € 50.000,00 voor het zonder vergunning onttrekken van een woning aan de woningvoorraad en haar gelast de woningonttrekking binnen acht weken te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 13 juni 2023 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 april 2024 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 juni 2023 vernietigd en het college opgedragen binnen tien weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 11 december 2024 heeft het college ontheffing verleend van de onttrekking- en toeristische verhuurvergunningplicht, voor het tijdelijk huisvesten van gastdocenten van de stichting.
Bij besluit van 23 december 2024 heeft het college het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 4 december 2020 ingetrokken.
De stichting heeft op 16 januari 2025 een nader stuk ingediend.
Het college heeft op 5 februari 2025 een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2025, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. N.A.J. van Heel, advocaat in Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.M.E. Schuttenhelm en S. Jochems, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De stichting baat een dansschool uit in Amsterdam, gericht op het betaalbaar aanbieden van frequente lessen aan zelfstandige, professionele dansers en docenten, zodat zij mee kunnen blijven doen in de professionele danssector. Voor het huisvesten van gastdocenten gebruikt de stichting al sinds 15 juli 2005 een gehuurde woning aan de Witte de Withstraat 151-1 in Amsterdam (hierna: de woning).
Besluitvorming
2. Naar aanleiding van een melding van een omwonende hebben twee toezichthouders op 16 juli 2020 de woning bezocht. Van dit buitendienst onderzoek is een rapport van bevindingen opgemaakt. Daarin staat dat de toezichthouders een man aantroffen in de woning die verklaarde danstrainer te zijn en ingehuurd te zijn door de stichting. Zijn verblijf was van maandag tot vrijdag om niet. Ten tijde van het onderzoek stond niemand ingeschreven op het adres van de woning in de Basisregistratie personen (hierna: de Brp) en de stichting was niet in het bezit van een onttrekkingsvergunning. Het college heeft daarom geconcludeerd dat de woning op onrechtmatige wijze werd verhuurd voor kortstondig verblijf van 13 tot en met 17 juli 2020. Hiermee heeft de stichting in strijd gehandeld met artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 (hierna: de Hw).
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen dat de woning is onttrokken aan de woonruimtevoorraad, omdat de woning niet permanent werd bewoond. Om van permanente bewoning te kunnen spreken, moet sprake zijn van een hoofdverblijf. In dit geval verbleven gastdocenten kortdurend in de woning, hadden zij hun hoofdverblijf elders en stond er niemand ingeschreven in de Brp. Omdat de stichting niet in het bezit was van een vergunning voor het onttrekken van de woning, is artikel 21, aanhef en onder a, van de Hw, overtreden en mocht het college de last onder dwangsom opleggen.
4. De rechtbank heeft verder overwogen of het college ook handhavend mocht optreden. Onder bijzondere omstandigheden kan worden afgezien van handhaving, bijvoorbeeld als er concreet zicht op legalisatie bestaat. De rechtbank heeft overwogen dat dat hier niet bestaat, omdat de stichting nooit een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend. Van handhaving kan ook worden afgezien als dit onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. De rechtbank heeft overwogen dat het college onvoldoende onderzocht heeft wat het gevolg is voor de stichting wanneer zij de mogelijkheid van huisvesting van de gastdocenten verliest en daarmee heeft het onvoldoende de belangen van de stichting in kaart gebracht. Het besluit van 13 juni 2023 is daarom in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel tot stand gekomen.
Hoger beroep
5. Bij besluit van 11 december 2024 heeft het college de stichting op grond van artikel 3.1.6, van de Huisvestingsverordening ontheffing van de onttrekking- en toeristische verhuurvergunningplicht verleend voor het tijdelijk huisvesten van gastdocenten. In het verlengde hiervan heeft het college vervolgens op 23 december 2024 het bezwaar gegrond verklaard en de last onder bestuursdwang van 4 december 2020 ingetrokken.
6. De Afdeling komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat de stichting daar door deze nadere besluitvorming van het college geen belang meer bij heeft. De Afdeling is niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend wegens de principiële betekenis daarvan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1563). 7. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen staat een niet-ontvankelijkverklaring vanwege het ontbreken van procesbelang er niet aan in de weg dat wel kan worden bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Daarvoor kan reden zijn als het bestuursorgaan aan appellant is tegemoetgekomen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3287). 8. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat geen sprake is van tegemoetkomen als het nieuwe besluit is gebaseerd op de door betrokkene verstrekte informatie ná het oorspronkelijke besluit, die een ander licht op de zaak werpt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1462). 9. Daarvan is in dit geval sprake. Na de uitspraak van de rechtbank zijn er namelijk gesprekken gevoerd tussen het college, de stichting en de eigenaren van de woning aan de Witte de Withstraat 151-1. De stichting heeft naar aanleiding van de gesprekken aanvullende stukken ingediend bij het college. De bevindingen vanuit de gesprekken en aanvullende stukken hebben ertoe geleid dat het college zijn standpunt heeft gewijzigd en op 11 december 2024 een ontheffing van de vergunningplicht heeft verleend voor zover het gaat om het tijdelijk huisvesten van gastdocenten van de stichting. Gevolg hiervan was dat het besluit van 4 december 2020 niet in stand kon blijven en is ingetrokken.
Conclusie
10. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
11. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
284-1112