ECLI:NL:RVS:2025:3127

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
202401673/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijhouding basisregistratie kadaster door bewaarder

Op 14 januari 2023 is [appellant] door de bewaarder van het kadaster en de openbare registers geïnformeerd over een bijhouding van de basisregistratie kadaster (BRK). Dit volgde op de inschrijving van een akte van vaststelling en levering van een registergoed in het Register Hypotheken 4 op 7 december 2022. [appellant] is het niet eens met deze bijhouding en betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de akte onjuist is, waardoor de bewaarder de BRK niet had mogen bijhouden. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond op 5 februari 2024, waarna [appellant] hoger beroep instelde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 mei 2025 behandeld. De rechtbank had overwogen dat de bewaarder een lijdelijke rol heeft en niet de juistheid van de inschrijving in de openbare registers hoeft te controleren. De beroepsgronden van [appellant] richtten zich voornamelijk tegen de rechtmatigheid van de akte, wat buiten de bestuursrechtelijke beoordeling valt. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de bewaarder geen proceskosten hoeft te vergoeden. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

202401673/1/A3.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 5 februari 2024 in zaak nr. 23/1894 in het geding tussen:
[appellant]
en
de bewaarder van het kadaster en de openbare registers.
Procesverloop
Op 14 januari 2023 is [appellant] door de bewaarder via een kennisgeving geïnformeerd over een bijhouding van de basisregistratie kadaster (hierna: BRK).
Bij besluit van 17 februari 2023 heeft de bewaarder het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 februari 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De bewaarder heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 mei 2025, waar  [appellant] en de bewaarder, in de persoon van mr. M.I. Mollee-Ten Hoor, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Op 7 december 2022 is in het Register Hypotheken 4 een akte van vaststelling en levering van dezelfde dag ingeschreven. In de akte wordt de eigendom van het registergoed, kadastraal bekend gemeente Utrecht, sectie C, nummer 6954, geleverd aan [appellant]. Naar aanleiding van de inschrijving van de akte is de bewaarder overgegaan tot bijhouding van de BRK zodat [appellant] als eigenaar van het registergoed is geregistreerd. Op 14 januari 2023 is [appellant] via een kennisgeving over deze bijhouding geïnformeerd. [appellant] is het niet eens met de bijhouding.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard en overwogen dat het in deze procedure slechts gaat om de vraag of de bewaarder overeenkomstig artikel 39, tweede lid, van de Kadasterregeling 1994 de gegevens van het registergoed in de BRK in overeenstemming heeft gebracht met de gegevens van dat registergoed in de openbare registers. De bewaarder heeft ten aanzien van de bijhouding van de BRK een lijdelijke rol, wat betekent dat het niet zijn taak is om de juistheid van de inschrijving in de openbare registers te controleren. De inschrijving van de akte in de openbare registers als zodanig staat in de bestuursrechtelijke procedure dan ook niet ter beoordeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepsgronden van [appellant] zich hoofdzakelijk richten tegen de rechtmatigheid van de ingeschreven akte en de inschrijving daarvan in de openbare registers. Over deze gronden kan de bestuursrechter, zoals volgt uit rechtspraak van de Afdeling (uitspraak van 2 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4507), zich niet uitlaten. Voor zover [appellant] meent dat hij het registergoed in eigendom heeft verkregen door verjaring, moet hij zich wenden tot de burgerlijke rechter. Indien uit een vonnis van deze rechter blijkt dat de bij de akte betrokken notaris onrechtmatig heeft gehandeld, dan kan het vonnis ter inschrijving worden aangeboden zodat de BRK kan worden bijgewerkt. De bewaarder kan slechts in bijzondere situaties besluiten om niet over te gaan tot bijhouding van de BRK. Een dergelijke situatie doet zich in dit geval niet voor, aldus de rechtbank.
Juridisch kader
3.       Artikel 39, tweede lid, van de Kadasterregeling 1994 luidt:
"Indien de inschrijving in de openbare registers een wijziging betreft in de rechtstoestand naar burgerlijk recht dan wel een wijziging of aanvulling van de gegevens omtrent een rechthebbende en die inschrijving aanleiding geeft tot een wijziging of aanvulling van de in de basisregistratie kadaster vermelde gegevens, worden laatstbedoelde gegevens met het ingeschreven stuk in overeenstemming gebracht, tenzij de inschrijving betrekking heeft op een erfdienstbaarheid. Bij de desbetreffende in de basisregistratie kadaster vermelde gegevens wordt een korte aanduiding van de aard van het ingeschreven stuk vermeld."
Artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Kadasterwet luidt:
"1. Bijhouding vindt, onverminderd het bepaalde bij of krachtens deze of een andere wet, plaats op grond van:
a. veranderingen blijkens in de openbare registers ingeschreven stukken, voorzover die betrekking hebben op onroerende zaken en rechten waaraan die zaken zijn onderworpen;
(…)
c. inlichtingen van een eigenaar van, of beperkt gerechtigde met betrekking tot, een onroerende zaak, of van diens rechtsopvolger onder algemene titel;
(…)"
Beoordeling hoger beroep
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de akte van 7 december 2022 onjuist is en dat de bewaarder de BRK op basis van de akte daarom niet had mogen bijhouden. Daarbij heeft de bewaarder volgens [appellant] de bijlagen bij zijn bezwaarschrift ten onrechte niet verwerkt. [appellant] betoogt dat de bijlagen als inlichtingen in de zin van artikel 54 van de Kadasterwet kwalificeren op basis waarvan de bewaarder de BRK had moeten bijhouden. [appellant] betoogt verder dat hij ten onrechte in de bezwaarfase niet door de bewaarder is gehoord. Tot slot betoogt [appellant] dat het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel is geschonden, omdat zijn bezwaarschrift binnen twee dagen ongegrond is verklaard.
4.1.    Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Daarvan is sprake als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De beslissing hierover moet worden genomen op grond van wat in het bezwaarschrift is aangevoerd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2302, onder 8). Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft de bewaarder bij de bijhouding van de kadastrale registratie slechts een lijdelijke rol en behoort het niet tot zijn taak om te controleren of, bijvoorbeeld, de akte van een notaris inhoudelijk juist is. Omdat de gronden in het bezwaarschrift van [appellant] zich wel tegen de juistheid van de akte richten, was er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk dat de bezwaren niet konden leiden tot een ander besluit. De bewaarder mocht daarom wegens de kennelijke ongegrondheid van het bezwaar van het horen afzien. Het betoog slaagt niet.
4.2.    De Afdeling gaat er op basis van de door de bewaarder op de zitting van de Afdeling gegeven toelichting vanuit dat bijhouding van de BRK omwille van de rechtszekerheid niet plaatsvindt alleen op grond van door de eigenaar van een registergoed verstrekte stukken. Het moet gaan om stukken die in de openbare registers zijn ingeschreven. In zoverre wordt de bepaling van artikel 54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Kadasterwet, die aanvankelijk nog werd gebruikt voor onder meer de bijhouding op basis van inlichtingen betreffende het overlijden van personen of betreffende overgelegde successieaangiften, niet gebruikt voor bijhouding op basis van niet in de openbare registers ingeschreven stukken, aldus de bewaarder. De Afdeling heeft geen aanleiding om aan deze toelichting van de bewaarder, die strookt met de toelichting van de bedoelde bepaling in de Kadasterwet (zie Kamerstukken II, 1981/82, 17 496, nr. 5, p. 90), te twijfelen. Alleen al omdat [appellant] niet heeft gesteld dat de door hem overgelegde bijlagen zijn ingeschreven, hoefde de bewaarder de BRK op grond van die bijlagen niet bij te houden. Het betoog slaagt daarom niet. Dat de bewaarder voortvarend op het bezwaar heeft beslist, betekent verder niet dat hij het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel, voor zover dat hier al van toepassing is, heeft geschonden.
4.3.    De overige gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd en hiervoor in 4 zijn weergegeven, zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5 tot en met 7 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling benadrukt hierbij dat de juistheid van de akte van 7 december 2022 in deze bestuursrechtelijke procedure niet kan worden beoordeeld.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6.       De bewaarder hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hartsuiker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
620-1101