ECLI:NL:RVS:2025:3135

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
202302162/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. ten Veen
  • J.F. de Groot
  • M.M. Kaajan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit hogere waarden geluidhinder voor bestemmingsplan Parkhaven Rotterdam

Op 2 februari 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam hogere waarden vastgesteld voor het bestemmingsplan "Parkhaven". Dit besluit is genomen om de realisering van 650 woningen in acht woongebouwen aan weerszijden van de Euromast mogelijk te maken. Tegen dit besluit hebben appellanten, waaronder een individuele appellant en de Stichting Rotterdam Natuurlijk, beroep ingesteld. De hogere waarden zijn vastgesteld vanwege geluidshinder door industrie en wegverkeer. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 juni 2025 behandeld. Tijdens de zitting zijn de appellanten en het college vertegenwoordigd door verschillende gemachtigden en advocaten. De Afdeling heeft overwogen dat de appellanten geen eigenaar zijn van de woningen waarvoor de hogere waarden zijn vastgesteld en dat zij geen concrete interesse hebben in de koop of bewoning daarvan. Hierdoor strekken de regelingen in de Wet geluidhinder kennelijk niet tot bescherming van hun belangen. De Afdeling heeft daarom de beroepen ongegrond verklaard en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202302162/1/R3.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1], wonend in Rotterdam,
2.       Stichting Rotterdam Natuurlijk, gevestigd in Rotterdam,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2023 heeft het college ten behoeve van het bestemmingsplan "Parkhaven" hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en Stichting Rotterdam Natuurlijk beroep ingesteld.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: STAB) heeft op verzoek van de Afdeling een deskundigenbericht uitgebracht (hierna: STAB-advies). Stichting Rotterdam Natuurlijk heeft naar aanleiding van het STAB-advies een zienswijze naar voren gebracht.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 3 juni 2025, waar zijn verschenen:
- Stichting Rotterdam Natuurlijk, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B];
- [appellant sub 1];
- het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.H. Dellaert, mr. A.J. Wintjes, K. Lakerveld, M.J.C. de Kort, T.R. Vreeken, P.P.C.H.C. Verbunt, ir. M.E. Enderman, S. Pahlplatz en R. Krijnen.
Ook is op de zitting als partij gehoord Ontwikkelcombinatie ParkHaven Beheer B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde C], bijgestaan door mr. T.G. Oztürk, advocaat in Amsterdam.
Overwegingen
Overgangsrecht
1.       Op 1 januari 2024 is de Aanvullingswet geluid Omgevingswet in werking getreden. Zoals in de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5198, is overwogen, blijft op een besluit tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting in zones langs wegen - behoudens provinciale wegen - het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit onherroepelijk is. Maar dan moet die hogere waarde wel zijn vastgesteld ten behoeve van een besluit waarvoor een aanvraag is ingediend of waarvan een ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.
2.       De hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting zijn vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Parkhaven" (hierna: het bestemmingsplan), waarvan het ontwerp op 28 februari 2022 ter inzage is gelegd. Dat betekent dat zowel op de beroepsprocedure tegen het plan als op het besluit tot vaststelling van de hogere waarden het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Wgh, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Het besluit
3.       De zaak gaat over het besluit hogere waarden dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft genomen om de realisering van 650 woningen in acht woongebouwen aan weerszijden van de Euromast mogelijk te maken, waarin het bestemmingsplan voorziet. Tegen het bestemmingsplan hebben appellanten evenals een aantal andere partijen beroep ingesteld. Deze beroepen worden in zaak nr. 202301565/1/R3 behandeld.
4.       Om de woningen mogelijk te maken heeft het college hogere waarden vastgesteld vanwege industrie en wegverkeer. De bepalingen daarover staan vermeld in de hoofdstukken V en VI van de Wgh.
Relativiteitsvereiste
5.       Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
6.       Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
7.       Zoals overwogen in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.90, bevat hoofdstuk V van de Wgh een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone rond een industrieterrein, ter zake van de geluidbelasting vanwege het industrieterrein voor woningen gelegen binnen die zone de waarde in acht moet worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare kan worden aangemerkt. Onder 10.93 van deze uitspraak is overwogen dat hoofdstuk VI van de Wgh een regeling bevat volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.
Deze regelingen strekken daarmee tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen bij een goed woon- en leefklimaat.
8.       Appellanten zijn geen eigenaar van één van de woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld en niet is gebleken van concrete interesse in de koop en/of bewoning daarvan. Daarom strekken de regelingen in de Wgh kennelijk niet tot de bescherming van de belangen van appellanten. Wat zij aanvoeren, kan daarom niet leiden tot vernietiging van het besluit waarbij hogere waarden zijn vastgesteld. Het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste staat daaraan in de weg. Daarom ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van de beroepen.
Conclusie
9.       De beroepen zijn ongegrond.
10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. J.F. de Groot en mr. M.M. Kaajan, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Van Zuijlen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
378