ECLI:NL:RVS:2025:3139

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
202403012/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Zuidas-Parnas Fred Roeskestraat 55 partiële herziening en de gevolgen voor omwonenden

Op 9 juli 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Zuidas-Parnas Fred Roeskestraat 55 partiële herziening". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Amsterdam op 27 maart 2024, betreft de ontwikkeling van het Parnascomplex, een gebouw met woon- en werkfuncties. De Vereniging van Eigenaars "Wodan" (VvE Wodan) en andere appellanten, bewoners van de nabijgelegen Dirk Schäferstraat, hebben beroep ingesteld tegen de vaststelling van het plan, omdat zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat door de toegestane bouwhoogte en andere aspecten van het plan.

De Afdeling heeft de beroepsgronden van VvE Wodan en de andere appellanten gezamenlijk behandeld. De appellanten hebben onder andere bezwaar gemaakt tegen de maximale bouwhoogte van 28 tot 42 meter, de verkeerssituatie, het tekort aan parkeerplaatsen, schaduwwerking, en de vermindering van openbaar groen. De raad heeft in zijn verdediging gesteld dat de bouwhoogte passend is in de context van de omgeving en dat er voldoende maatregelen zijn genomen om de gevolgen voor verkeer, parkeren, en groen te mitigeren.

Na beoordeling van de argumenten van de appellanten en de onderbouwing door de raad, heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad voldoende onderzoek heeft gedaan naar de effecten van het plan en dat de belangen van de omwonenden adequaat zijn afgewogen. De Afdeling heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestemmingsplan in stand blijft. De uitspraak benadrukt de beleidsruimte van de raad bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de noodzaak om belangen zorgvuldig af te wegen.

Uitspraak

202403012/1/R1.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       Vereniging van Eigenaars "Wodan" (hierna: VvE Wodan), gevestigd in Amsterdam,
2.       [appellant sub 2] en anderen, allen wonend in Amsterdam,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Zuidas-Parnas Fred Roeskestraat 55 partiële herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben VvE Wodan en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
VvE Wodan en [appellant sub 2] en anderen hebben beide een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2025, waar VvE Wodan, vertegenwoordigd door [gemachtigden], [appellant sub 2] en anderen, in de persoon van [appellant sub 2] en [andere appellant], en de raad, vertegenwoordigd door mr. G. van der Kuil, ir. S. van Eijk en drs. A. Schram, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is het Rijksvastgoedbedrijf, vertegenwoordigd door I.M. Juffermans, bijgestaan door D.S.P. Roelands-Fransen, advocaat te Den Haag, ter zitting als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
1.1.    Het ontwerpplan is op 7 september 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan voorziet in het 'Parnascomplex', een gebouw met een woon en werkfunctie. Initiatiefnemer van het plan is het Rijksvastgoedbedrijf. VvE Wodan en [appellant sub 2] en anderen kunnen zich niet verenigen met de vaststelling van het plan. VvE Wodan bestaat uit bewoners van de Dirk Schäferstraat 1 tot en met 27 (oneven). De leden van de VvE, waaronder ook [appellant sub 2] en anderen, wonen op een afstand van ongeveer 35 meter van het plangebied en vrezen een aantasting van hun woon- en leefklimaat.
3.       Hierna behandelt de Afdeling de beroepsgronden van VvE Wodan en [appellant sub 2] en anderen gezamenlijk. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Toetsingskader
4.       Bij het besluit over de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Bouwhoogte
5.       VvE Wodan en [appellant sub 2] en anderen kunnen zich niet verenigen met de in het plan toegestane maximale bouwhoogte. Volgens hen is die niet passend in de omgeving. Daarbij wijzen zij erop dat het plan een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kent voor dakinstallaties waardoor het gebouw nog hoger kan worden dan de al toegestane bouwhoogte van 28 en 42 meter.
5.1.    De raad stelt dat het plangebied in een gebied ligt dat de overgang markeert van de Amsterdamse Zuidas, met een hoge bebouwingsdichtheid en grote bouwvolumes, naar de Fred. Roeskestraat met een lagere stedelijke dichtheid. De raad licht toe dat de bestaande bebouwing in dit gebied varieert in hoogte: het rechtbankcomplex is 50 meter hoog, de Rietveldacademie 32 meter, de woningen van VvE Wodan 12,5 tot 13 meter en het wooncomplex De Fred van ongeveer 40 meter hoog. Om aansluiting te vinden op deze hoog- en laagbouw, heeft de raad voor een zogenoemde ‘middenschaal’ gekozen in het plangebied.
5.2.    De Afdeling stelt vast dat de hoogte van het deel dat het dichtstbij de woningen van VvE Wodan ligt maximaal 28,4 meter mag bedragen. Daarachter ligt een deel van 18,9 meter en daarachter een deel van 42,4 meter. Op grond van artikel 7, aanhef en onder c en d, van de planregels kunnen deze maximale bouwhoogten nog één meter hoger worden als dit nodig is voor een ruimtelijk en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van het gebouw of maximaal twee of drie meter als het gaat om bepaalde type bouwwerken als genoemd onder d van dat artikel. Gelet op de bestaande bebouwing en het stedenbouwkundigkarakter van dit gebied, ziet de Afdeling niet in dat de maximum bouwhoogten, ook niet als hiervan op grond van artikel 7, aanhef onder c of d, van de planregels wordt afgeweken, niet passend zijn en dat de raad hierin daarom aanleiding had moeten zien het plan niet of gewijzigd vast te stellen. Het betoog slaagt niet.
Verkeer
6.       VvE Wodan vreest voor verkeeroverlast, waarbij zij met name wijst op de toename van fietsverkeer en het al bestaande sluipverkeer.
6.1.    De raad heeft onderbouwd gesteld dat het fietspadennet rondom de voorziene nieuwbouw voldoende verwerkingscapaciteit biedt. VvE Wodan heeft dit niet weersproken, zodat de Afdeling hierin geen aanleiding ziet te oordelen dat het plan niet of gewijzigd had moeten worden vastgesteld. Daarbij komt dat de raad heeft toegelicht dat de wegbeheerder de situatie ter plaatse monitort. Als uit die monitoring knelpunten volgen, zal de verkeerssituatie worden aangepakt. Het betoog slaagt niet.
Parkeren
7.       VvE Wodan vreest voor een tekort aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte als gevolg van het plan.
7.1.    De raad stelt, onder verwijzing naar de notitie "Parkeerbalans openbare parkeerplaatsen Parnas", dat de parkeerbehoefte in de openbare ruimte acht parkeerplaatsen is voor bezoekers. Volgens de raad is er voldoende capaciteit om die behoefte op te vangen, aangezien de gemeten bestaande bezettingsgraden van 23% tot 43% ruimschoots binnen het maximum van 90% vallen. Als de bezoekers worden meegerekend is de bezettingsgraad 25 tot 48% en derhalve nog steeds ruim binnen de marge. De raad licht toe dat de parkeersituatie regelmatig wordt gemonitord en dat waar nodig aanvullende maatregelen worden getroffen. VvE Wodan heeft een en ander niet weersproken, zodat de Afdeling niet in ziet dat het plan leidt tot een tekort aan parkeerplaatsen. De raad heeft hierin dan ook geen aanleiding hoeven te zien het plan niet of gewijzigd vast te stellen. Het betoog slaagt niet.
Schaduwwerking
8.       VvE Wodan en [appellant sub 2] en anderen vrezen voor een afname van zonlicht door de schaduwwerking van het voorziene gebouw.
8.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1515 en van 10 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:279) bestaan er geen wettelijke normen die zien op een minimum aantal zonuren per dag in een woning of op een perceel. De wetgever heeft ervoor gekozen regulering hiervan over te laten aan bestuursorganen. Dit betekent dat bestuursorganen op dit onderwerp beleidsruimte hebben. Dat neemt niet weg dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging dient plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarop schaduwhinder een negatieve invloed kan hebben. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad dat voldoende gedaan. Bij dit oordeel neemt de Afdeling het volgende in aanmerking.
De raad heeft aan het plan het uitgangspunt ten grondslag gelegd dat er in de periode van 19 februari tot 21 oktober ten minste 2 zonuren moeten zijn in het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam. Dit uitgangspunt baseert de raad op de lichte TNO-norm. Hieraan wordt, zo stelt de raad onder verwijzing naar de bezonningsstudie van 3 september 2021, voldaan. Verder stelt de raad dat de schaduwwerking van dit plan aanvaardbaar is, mede gelet op de bestaande situatie en in aanmerking genomen de afstand van het plangebied tot de woningen van VvE Wodan.
VvE Wodan en [appellant sub 2] en anderen hebben het voorgaande niet, ook niet desgevraagd op zitting, onderbouwd weersproken. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in dit betoog geen aanleiding te oordelen dat de raad het plan niet of gewijzigd had moeten vaststellen. Het betoog slaagt niet.
Groenvermindering
9.       VvE Wodan stelt dat het plan leidt tot een onaanvaardbare vermindering van het openbaar groen ter plaatse. Daarbij wijzen zij erop dat de afgelopen periode het groen al sterk is verminderd en dat ook andere ontwikkelingen ter plaatse leiden tot een vermindering van het openbaar groen.
9.1.    De raad stelt dat er veel groen zal terugkomen in de openbare ruimte rondom de voorziene nieuwbouw en ook dat op de voorziene nieuwbouw een groene daktuin gerealiseerd zal worden. De bestaande twee wilgen worden behouden, doordat de rooilijn van het voorziene gebouw hierop is aangepast en in artikel 3.2, aanhef en onder i, van de planregels is bepaald dat een omgevingsvergunning voor de bouw van een ondergronds gebouw uitsluitend wordt verleend als de bomen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 6' niet hoeven te worden gekapt of verplaatst als gevolg van de bouw van het ondergronds gebouw.
9.2.    VvE Wodan en [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de planregels, in het bijzonder artikel 3.2, aanhef en onder i, onvoldoende waarborgen dat de bestaande bomen worden behouden. De enkele stelling dat zij betwijfelen of door de realisering van het plan de bomen niet ziek zullen worden, is in dit verband onvoldoende. Het betoog slaagt niet.
Wateroverlast
10.     De VvE stelt dat ten onrechte niet correct is onderzocht wat het waterafschot van de voorziene ontwikkeling voor effect heeft op de openbare ruimte in de directe omgeving, de grondwaterstand in het gebied en de grondwaterneutraliteit van de kelder.
10.1.  De raad stelt dat de voorziene grondwaterneutrale kelder geen barrièrewerking heeft op natuurlijk infiltrerend regenwater in de omgeving. Dit is volgens de raad nogmaals bevestigd door bureau Tauw als opsteller van het geohydrologisch onderzoek in een reactie van 14 juni 2024.
10.2.  Voor zover VvE Wodan stelt dat het plan niet had mogen worden vastgesteld omdat het leidt tot wateroverlast omdat hemelwater niet voldoende kan infiltreren, heeft zij dit niet onderbouwd. De raad heeft het plan op dit punt getoetst aan de Hemelwaterverordening en zijn beleid en akkoord bevonden. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten in het beroep van VvE Wodan om die toetsing onvoldoende te achten.
De Afdeling stelt verder vast dat het op grond van artikel 5, onder b, van de planregels verboden is om een kelder te bouwen onder bestaande en nieuwe gebouwen. Van dit verbod kan slechts worden afgeweken als de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd en voldoet aan de verdere voorwaarden hiervoor, zoals neergelegd in artikel 7, aanhef en onder g, van de planregels. Zo dient voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van meer dan 300 m² of een bouwdiepte van meer dan 4 meter op basis van een geohydrologisch rapport te worden aangetoond dat het bouwplan niet strijdig is met het belang van grondwaterneutraal bouwen, zoals bepaald in artikel 1.42 van de planregels. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen het aan het plan ten grondslag gelegde geohydrologische onderzoek van bureau Tauw, dat door VvE Wodan ook niet is bestreden, bestaat geen aanleiding te oordelen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan, dat is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten in het onderzoek, noch dat onvoldoende is gewaarborgd dat de aanleg van een kelder geen negatieve gevolgen heeft voor de grondwaterstand. Ook in zoverre slaagt het betoog derhalve niet.
Windhinder
11.     VvE Wodan en [appellant sub 2] en anderen vrezen voor windhinder als gevolg van het plan.
11.1.  De Afdeling stelt voorop dat er geen wettelijke normen zijn voor windhinder die de raad in acht moet nemen bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Uit de algemene norm van artikel 3.1 van de Wro volgt echter wel dat de raad bij het vaststellen van een plan dat - vanwege de voorziene hoge bebouwing - gevolgen kan hebben voor het windklimaat in de omgeving, deze gevolgen moet onderzoeken en de aanvaardbaarheid daarvan moet onderbouwen. Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:864, onder 12.5 en de uitspraak van 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2538, r.o. 10.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad dat voldoende gedaan. Bij dit oordeel neemt de Afdeling het volgende in aanmerking.
11.2.  Uit het windklimaatonderzoek Peutz van 6 februari 2023 volgt dat met name het vergroten van de bouwhoogte een negatief effect kan hebben op het windklimaat, maar dat uit eerder onderzoek blijkt dat rond de planlocatie lage hinderkansen te verwachten zijn. Hierdoor zal volgens het onderzoek ook met het actuele planvolume rond de planlocatie, met uitzondering van de locatie ten noorden van de rechtbank, sprake zijn van een goed tot plaatselijk mogelijk matig windklimaat.
Naar aanleiding van de zienswijzen van de VvE en [appellant sub 2] en anderen is aanvullend onderzoek gedaan door Peutz, neergelegd in de notitie ‘Windhinder aanvulling’ van 7 juni 2023. Hieruit volgt onder andere dat de afstand tot de bebouwing aan de overzijde van de Fred. Roeskestraat zo groot is dat er volgens de norm geen invloed van de nieuwbouw op de referentiehoogte is. In een nadere reactie van 10 juni 2024 vermeldt Peutz dat de windbelasting voor de woningen van de VvE, waaronder dus ook de woning van [appellant sub 2] en anderen, niet toeneemt, maar dat de in het plan voorziene bebouwing bij een aantal veelvoorkomende windrichtingen juist een afschermende werking zal hebben voor de windbelasting op de woning van [appellant sub 2] en anderen.
11.3.  VvE Wodan en [appellant sub 2] en anderen hebben de resultaten van de onderzoeken weliswaar weersproken, maar niet onderbouwd betwist. De beroepen geven daarom geen aanleiding te oordelen dat de raad de onderzoeken niet aan het plan ten grondslag heeft mogen leggen. De raad heeft in zoverre daarom geen aanleiding hoeven te zien het plan niet of gewijzigd vast te stellen. Het betoog slaagt niet.
Overige woon- en leefklimaat
12.     Ook in de overige, niet nader onderbouwde, gronden van VvE Wodan en [appellant sub 2] en anderen over een aantasting van hun woon- en leefklimaat onder andere vanwege vermindering van uitzicht, privacy en lucht, ziet de Afdeling geen aanleiding te oordelen dat het plan niet of gewijzigd had moeten worden vastgesteld. Het betoog slaagt niet.
Alternatieve invulling plangebied
13.     VvE Wodan stelt dat de raad de door haar voorgestelde alternatieve getrapte vormgeving van het gebouw ten onrechte niet in zijn afweging heeft betrokken.
13.1.  De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen. De raad heeft gemotiveerd dat met de door de VvE voorgestane invulling van het plan minder tweezijdig georiënteerde woningen kunnen worden gerealiseerd. Ook zou de daglichttoetreding in het kantoor sterk verminderen. Deze nadelen wegen volgens de raad niet op tegen de voordelen, in aanmerking genomen de beperkte invloed die de vormgeving van het gebouw heeft op het woon- en leefklimaat van omwonenden. VvE Wodan heeft dit niet bestreden. De Afdeling oordeelt daarom dat de raad het door VvE Wodan voorgestelde alternatief heeft afgewogen bij de vaststelling van het plan en toereikend heeft gemotiveerd waarom niet voor dat alternatief is gekozen. Het betoog slaagt niet.
Schade
14.     [appellant sub 2] en anderen stellen schade te leiden als gevolg van het plan.
14.1.  Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 2] en anderen betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Het betoog slaagt niet.
De conclusie
15.     De beroepen zijn ongegrond.
16.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Heusden, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Heusden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
647
BIJLAGE
Bestemmingsplan "Zuidas-Parnas Fred Roeskestraat 55 partiële herziening"
1.42 Grondwaterneutraal bouwen
Het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming, grondwateroverlast en grondwateronderlast.
Artikel 3 Gemengd - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.       kantoren;
b.       het benutten van woonruimte inclusief praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis/bedrijf aan huis, niet zijnde standplaatsen (en daarbij behorende gronden en opstallen) ten behoeve van bewoning;
met de daarbij behorende:
a.       ongebouwde terrassen;
b.       gebouwde parkeervoorzieningen met de daarbij behorende in- en uitritten;
c.       fietsparkeervoorzieningen;
d.       laad- en losplaatsen;
e.       berging- en opslagruimten;
f.       nutsvoorzieningen;
g.       groenvoorzieningen;
h.       openbare ruimte;
i.        daktuinen;
j.        tuinen.
3.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a.       Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
1.       Gebouwen mogen uitsluitend worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
2.       Maximum bebouwingspercentage: 100% van het bouwvlak;
3.       Maximum bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
4.       De minimale verdiepingshoogte van de eerste bouwlaag (plint) bedraagt 4 meter netto;
5.       De minimale verdiepingshoogte voor kantoren bedraagt 3,8 meter bruto;
6.       De minimale verdiepingshoogte voor wonen bedraagt 3,3 meter bruto;
b.       Voor kantoren geldt dat entrees uitsluitend mogen worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1';
c.       Voor woonruimten geldt dat entrees uitsluitend mogen worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 3;
d.       Voor ondergrondse gebouwen geldt dat deze uitsluitend mogen worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
e.       Voor de in- en uitrit van parkeergarages geldt dat deze uitsluitend mogen worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2';
f.       Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 2 meter;
g.       Het maximum aantal parkeerplaatsen: 46 waarvan voor de functie kantoor een maximum van 26 parkeerplaatsen;
h.       Voor het bouwdeel met een maximum bouwhoogte van 18,9 meter geldt dat het dak van dit bouwdeel voor 100% van het betreffende dakoppervlak ingericht dient te worden als daktuin, waarbij minimaal 60% van het betreffende dakoppervlak dient te worden voorzien van dakbegroeiing en maximaal 40% voor overige inrichting als daktuin, daaronder mede begrepen maximaal 1 lichtkoepel t.b.v. daglichttoetreding voor kantoren;
i.        Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 6' geldt dat een omgevingsvergunning voor de bouw van een ondergronds gebouw uitsluitend wordt verleend als de bomen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 6' niet hoeven te worden gekapt of verplaatst als gevolg van de bouw van het ondergronds gebouw, uitgezonderd de bomen waarvan uit onderzoek van de gemeente zou blijken dat deze bomen ziek zijn;
j.        Gevels ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' dienen, voor zover deze geheel of gedeeltelijk worden gebruikt ten behoeve van een geluidgevoelige functie, aan de zuid-westzijde in de negende en bovengelegen bouwlagen te worden voorzien van een dove gevel dan wel van een geluidwerend vlies;
k.       Elke woning binnen een gebouw als bedoeld in dient te beschikken over een stille zijde.
Artikel 5 Algemene bouwregels
a.       Het is verboden onder bestaande en nieuwe gebouwen kelders te bouwen, dan wel bestaande kelders te vergroten.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
g. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning te verlenen om in afwijking van het bepaalde in deze regels, een kelder te bouwen of te vergroten mits de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd.
1.       Om te bepalen of een kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd geldt:
·         voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van maximaal 300 m² en een maximale bouwdiepte van 4 meter dat het bevoegd gezag de aanvraag toetst aan de beleidsregel als bedoeld in 1.13;
·         voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van meer dan 300 m² of een bouwdiepte van meer dan 4 meter dat op basis van een geohydrologisch rapport moet worden aangetoond dat het bouwplan niet strijdig is met het belang als genoemd in 1.42;
2.       Burgemeester en wethouders kunnen op basis van de toetsing aan de beleidsregel als bedoeld in 1.13 of de uitkomsten uit het geohydrologisch onderzoek aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen als genoemd in 1.42;
3.       Indien de beleidsregel als bedoeld in 1.13 wordt gewijzigd of herzien, moet bij de toetsing van een aanvraag omgevingsvergunning rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.