ECLI:NL:RVS:2025:3141

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
202307319/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. de Groot
  • A.B. Blomberg
  • M. den Heyer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie in het kader van de hersteloperatie toeslagen en de rol van de Dienst Toeslagen

In deze uitspraak van de Raad van State, gedateerd op 9 juli 2025, wordt het hoger beroep van [appellante] behandeld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 oktober 2023. De zaak betreft de weigering van de Dienst Toeslagen om compensatie toe te kennen aan [appellante] in het kader van de hersteloperatie toeslagen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Dienst Toeslagen terecht had geweigerd om compensatie te verlenen, omdat [appellante] niet had aangetoond dat zij een aanvraag voor kinderopvangtoeslag had ingediend in 2014. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat er geen sprake is van institutionele vooringenomenheid of hardheid van het stelsel. De Afdeling wijst erop dat de Dienst Toeslagen geen bewijs heeft gevonden van een aanvraag van [appellante] en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de financiële situatie van [appellante] niet leidt tot de conclusie dat zij gedupeerd is door hardheid van het stelsel. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om bewijs te leveren van hun claims en de rol van de Dienst Toeslagen in het proces van aanvraag en beoordeling van compensatie.

Uitspraak

202307319/1/A2.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 oktober 2023 in zaak nr. 23/244 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (thans: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2021 heeft de Dienst Toeslagen geweigerd aan [appellante] compensatie toe te kennen in het kader van de hersteloperatie toeslagen.
Bij besluit van 29 november 2022 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 oktober 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 20 mei 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.F. Cheung, advocaat in Rotterdam, en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Deze uitspraak gaat over compensatie in het kader van de hersteloperatie toeslagen. De compensatieregeling in de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) is bedoeld voor gedupeerden van zowel institutionele vooringenomenheid als hardheid van het stelsel.
Gedurende de looptijd van de hersteloperatie heeft de Dienst Toeslagen op basis van verschillende herstelregelingen compensatie toegekend. Met ingang van 5 november 2022 is de Wht van kracht. Op grond van het overgangsrecht worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht.
2.       Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht kent de Dienst Toeslagen compensatie toe aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag die schade heeft geleden doordat bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen. Op grond van onderdeel b van die bepaling kent de Dienst Toeslagen ook compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die schade heeft geleden doordat de hardheid waarmee het wettelijk systeem bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag werd toegepast, heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard.
Het juridisch kader is verder opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3.       Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 2.1 van de Wht (Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, blz. 70-71) volgt dat van institutionele vooringenomenheid sprake kan zijn geweest op groepsniveau of op het niveau van een individuele ouder. Bij institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen gaat het om een collectieve stopzetting van de kinderopvangtoeslag zonder voorafgaande individuele beoordeling, het opvragen bij belanghebbenden van grote hoeveelheden bewijsstukken over een of meerdere jaren, gevolgd door een zerotolerance-onderzoek naar fouten, tekortkomingen en ontbrekende bewijsstukken met soms een tweede controle, wanneer bij eerste lezing geen grond voor afwijzing van de aanspraak op kinderopvangtoeslag was gevonden. Ook gaat het om het niet nader opvragen van informatie bij belanghebbenden bij een gebleken tekortkoming daarin en het afwijzen of reduceren van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de stukken. Met een zerotolerance-onderzoek wordt een aanpak bedoeld waarbij op excessieve wijze strikt werd gehandhaafd, vanuit de gedachte dat iedere gebleken overtreding of onregelmatigheid een indicatie was van stelselmatig misbruik of fraude. Het gaat niet om de optelsom van de genoemde kenmerken of het afzonderlijk aanwezig zijn daarvan, maar om het in samenhang voorkomen daarvan in een dossier van een belanghebbende. Deze kenmerken zijn ontleend aan het interim-advies van de Adviescommissie uitvoering toeslagen (hierna: commissie-Donner) Omzien in verwondering (Kamerstukken II 2019/20, 31 066, nr. 546, blg-914023) en het eindadvies van diezelfde commissie Omzien in verwondering 2 (Kamerstukken II 2019/20, 31 066, nr. 608, blg-926526). Het betreft geen limitatieve opsomming.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 2.1 van de Wht volgt verder dat van hardheid van het stelsel als bedoeld in onderdeel b sprake is als de kinderopvangtoeslag op nihil is vastgesteld in plaats van naar rato van het bedrag van de kosten waarvan de aanvrager van een kinderopvangtoeslag heeft aangetoond dat deze tijdig zijn betaald aan de kinderopvangorganisatie. Ook is er sprake van hardheid van het stelsel bij de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden waarbij de kinderopvangtoeslag in zijn geheel is teruggevorderd en deze terugvordering onevenredig was in verhouding tot de met die terugvordering te dienen doelen.
Van bijzondere omstandigheden is bijvoorbeeld sprake als:
- een derde identiteitsfraude pleegt en op naam en buiten medeweten van de belanghebbende de toeslag aanvraagt en de toeslag aantoonbaar - geheel of gedeeltelijk - niet ten goede komt aan de belanghebbende;
- een derde, bijvoorbeeld een kinderopvangorganisatie, op een andere wijze fraudeert zonder medeweten en (directe) betrokkenheid van de belanghebbende; of
- een door de belanghebbende redelijkerwijze niet (meer) te herstellen geringe formele tekortkoming, zoals het ontbreken van een handtekening in een contract, heeft geleid tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor het recht op kinderopvangtoeslag, terwijl aan alle materiële eisen voor de kinderopvangtoeslag is voldaan — tenzij de belanghebbende na herhaalde verzoeken van de Dienst Toeslagen de geringe formele tekortkoming niet heeft hersteld, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid was.
Er is op zichzelf geen sprake van een bijzondere omstandigheid als:
- de belanghebbende te kwader trouw is;
- de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend in dat berekeningsjaar;
- de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend.
Deze opsommingen zijn niet limitatief. Er kunnen dus nog aanvullende omstandigheden voor hardheid van het stelsel zijn.
4.       [appellante] heeft op 31 januari 2020 verzocht om herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014. Bij besluit van 8 oktober 2021 heeft de Dienst Toeslagen geweigerd om aan [appellante] compensatie toe te kennen.
Bij besluit van 29 november 2022 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De Dienst Toeslagen heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat hij, anders dan de bezwaarschriftenadviescommissie, er niet vanuit gaat dat [appellante] in 2014 een aanvraag voor kinderopvangtoeslag heeft gedaan die niet in behandeling is genomen. Daarbij heeft hij verwezen naar een besluit dat hij op 25 april 2022 heeft genomen op het verzoek van [appellante] om inzage zoals bedoeld in artikel 15 van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 (de Algemene Verordening Gegevensbescherming; hierna: de AVG). In dat besluit van 25 april 2022 is opgenomen dat uit de in het Toeslagen Verstrekkingen Systeem (hierna: TVS) geregistreerde werkitems volgt dat de door [appellante] ingediende aanvragen of wijzigingen niet zijn uitgeworpen in verband met een risicoselectie. In het besluit van 29 november 2022 heeft de Dienst Toeslagen in reactie op het advies van de bezwaarschriftenadviescommissie de motivering aangevuld met de vermelding dat met het uitwerpen van een aanvraag een extra (handmatige) controle van de gedane aanvraag bedoeld wordt. Het niet uitwerpen betekent dus niet dat een eventuele aanvraag niet in behandeling zou zijn genomen door de Dienst Toeslagen.
De uitspraak van de rechtbank
5.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de Dienst Toeslagen terecht heeft geweigerd om [appellante] compensatie toe te kennen. Over het toeslagjaar 2014 heeft de Dienst Toeslagen kinderopvangtoeslag teruggevorderd omdat [appellante] de kinderopvangtoeslag had stopgezet en minder opvanguren heeft afgenomen dan waarop het voorschot kinderopvangtoeslag was berekend. De Dienst Toeslagen heeft het teveel uitbetaalde voorschot teruggevorderd. Dit betreft een reguliere correctie, waarbij geen sprake is van vooringenomen handelen. Over het standpunt van [appellante] dat sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen omdat zij, mede gelet op de aantekening "niet uitgeworpen", op een uitsluitlijst stond waardoor zij in maart 2014 geen aanvraag kon indienen, heeft de rechtbank overwogen dat in het dossier zich geen stukken bevinden waaruit blijkt dat [appellante] op enig moment vanaf maart 2014 een aanvraag heeft ingediend. [appellante] heeft geen begin van een bewijs aangedragen op grond waarvan aannemelijk geacht zou kunnen worden dat zij daadwerkelijk geprobeerd heeft om een aanvraag in te dienen. Ook verder heeft de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen gevonden voor het oordeel dat de Dienst Toeslagen over het jaar 2014 vooringenomen zou hebben gehandeld, dan wel [appellante] als fraudeur zou hebben aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat er over het jaar 2014 ook geen sprake is geweest van hardheid van het stelsel. Uit de memorie van toelichting bij de Wht volgt dat de financiële situatie of financiële problemen van een belanghebbende niet leiden tot de conclusie dat diegene gedupeerd is door hardheid van het stelsel. Voor die situatie bestaat immers de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling. Niet in geschil is dat [appellante] voor de terugvordering van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2014 een betalingsregeling had getroffen.
Hoger beroep
Samenstelling dossier en aanvraag kinderopvangtoeslag
6.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet in aanmerking komt voor compensatie voor het jaar 2014, omdat er geen stukken zijn waaruit blijkt dat zij vanaf maart 2014 een aanvraag heeft ingediend. [appellante] heeft veelvuldig geprobeerd om een aanvraag in te dienen bij de Dienst Toeslagen, zowel telefonisch als digitaal. De Dienst Toeslagen voorkwam dat zij een aanvraag kon doen. Zo werd bijvoorbeeld het telefonisch contact verbroken als [appellante] belde, of lukte het haar niet om de digitale aanvraag te voltooien. Er werd aan de telefoon ook tegen [appellante] gezegd dat zij geen aanvraag kon doen en zij heeft destijds een brief ontvangen van de Dienst Toeslagen dat zij aangemerkt werd als fraudeur. Verder heeft de Dienst Toeslagen niet het volledige dossier overgelegd. Dat de Dienst Toeslagen de stukken overgelegd heeft die volgens hem voldoende zijn om de juistheid van het besluit van 29 november 2022 te controleren, is daarbij onvoldoende. [appellante] kan op deze wijze niet zien welke stukken de Dienst Toeslagen heeft weggelaten. Uit het rapport "De informatiehuishouding van Toeslagen" van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed uit 2021 blijkt bovendien dat informatie van ouders op minstens elf verschillende plaatsen werd opgeslagen. Volgens [appellante] moeten alle documenten waarin haar Burger Service Nummer (hierna: BSN) is verwerkt door de Dienst Toeslagen worden overgelegd. Ook omdat niet het volledige dossier is overgelegd, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat uit het dossier niet blijkt dat [appellante] vanaf maart 2014 kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd.
6.1.    In artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter zendt. Deze verplichting heeft ten doel te waarborgen dat een geschil over een besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking staan, zodat de belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beoordeling rekening kan houden. De op de zaak betrekking hebbende stukken zijn in beginsel alle stukken die het bestuursorgaan ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten (zie ook: de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1319).
6.2.    Mede gelet op de passage uit het rapport waar [appellante] naar verwijst - waarin opgenomen is dat door de Dienst Toeslagen gebruik is gemaakt van alternatieve opslaglocaties -, is goed voorstelbaar dat [appellante] er waarde aan hecht dat de Dienst Toeslagen op zorgvuldige wijze uitvoering geeft aan de verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter te zenden. De Afdeling volgt [appellante] echter niet in haar standpunt dat de Dienst Toeslagen gehouden is om alle documenten waarin haar BSN is verwerkt te overleggen. De verplichting voor een bestuursorgaan om stukken over te leggen wordt immers beperkt door de omvang van het geschil. Uit artikel 8:42 van de Awb volgt dus geen verplichting om alle documenten te overleggen waarin het BSN van [appellante] is verwerkt, maar alleen een verplichting om stukken te overleggen die van belang zijn voor de vraag of ten aanzien van [appellante] over het jaar 2014 sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid van het stelsel. Bij deze stand van zaken ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft toegezien op de naleving van artikel 8:42 van de Awb.
6.3.    De Dienst Toeslagen heeft zich op de zitting bij de Afdeling op het standpunt gesteld dat een aanvraag voor kinderopvangtoeslag, ongeacht hoe deze vervolgens werd beoordeeld, altijd kon worden gedaan. Een aanvraag die digitaal wordt gedaan, komt steeds terecht in het Digitaal Archief Systeem (hierna: DAS). De Dienst Toeslagen is nagegaan in DAS of er vanaf 2014 een aanvraag van [appellante] is geregistreerd. Dat is volgens hem niet het geval. Verder heeft de Dienst Toeslagen toegelicht dat weliswaar niet ieder telefoongesprek geregistreerd wordt in TVS, maar dat een gesprek waar iets uit voortvloeit, zoals een telefonische aanvraag, wel altijd wordt geregistreerd. Indien een burger telefonisch een aanvraag doet, wordt deze bovendien omgezet in een zogenoemde melding "burger vraagt toeslag aan". De Dienst Toeslagen is in TVS nagegaan of [appellante] vanaf 2014 een aanvraag heeft gedaan, maar ook hieruit is geen registratie van een aanvraag gebleken. Op de zitting bij de Afdeling heeft de Dienst Toeslagen verder toegelicht dat het bij gegevens die opgenomen zijn in informelere systemen - zoals bedoeld in het hiervoor genoemde rapport uit 2021 - gaat om gegevens over lopende aanvragen, maar niet om de registratie van een aanvraag zelf. Tot slot heeft de Dienst Toeslagen toegelicht dat hij niet kan nagaan of er een poging om een aanvraag in te dienen is gedaan, maar alleen of er een aanvraag is gedaan.
6.4.    Uit het voorgaande volgt dat de Dienst Toeslagen in de systemen die hij daarvoor ter beschikking heeft, is nagegaan of [appellante] een aanvraag heeft ingediend. Dat [appellante] een aanvraag voor kinderopvangtoeslag heeft gedaan, is niet gebleken. Zoals de rechtbank heeft overwogen, heeft [appellante] daarbij geen begin van een bewijs aangedragen op grond waarvan aannemelijk geacht zou kunnen worden dat zij desondanks geprobeerd heeft om vanaf maart 2014 een aanvraag voor kinderopvangtoeslag in te dienen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank daarom terecht geoordeeld dat er over het toeslagjaar 2014 geen sprake is geweest van vooringenomen handelen door de Dienst Toeslagen, omdat er geen stukken zijn waaruit blijkt dat zij vanaf maart 2014 een aanvraag heeft ingediend. Voor zover [appellante] op de zitting naar voren heeft gebracht dat het voor haar onmogelijk was om digitaal een aanvraag in te dienen omdat zij steeds uit het systeem werd gegooid, overweegt de Afdeling dat dit, wat daar verder overigens van zij, niet getuigt van institutionele vooringenomenheid.
Het betoog slaagt niet.
Hardheid van het stelsel
7.       [appellante] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Dienst Toeslagen ten onrechte aan haar geen compensatie heeft toegekend vanwege hardheid van het stelsel. [appellante] heeft niet de mogelijkheid gekregen om een persoonlijke betalingsregeling te treffen. [appellante] heeft meermaals aangegeven dat het bedrag van de betalingsregeling, van € 100,00 per maand, voor haar te hoog was. Zij kon haar vaste lasten niet betalen, omdat zij op bijstandsniveau leefde. Een persoonlijke betalingsregeling betekent in ieder geval dat de beslagvrije voet niet wordt aangetast. Doordat de Dienst Toeslagen geen gehoor heeft gegeven aan haar verzoek om een persoonlijke betalingsregeling, is zij in de schuldenproblematiek terecht gekomen.
7.1.    De Afdeling overweegt dat de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen bij een terugvordering van kinderopvangtoeslag is geregeld in artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Dit artikel maakt onderscheid tussen een standaardbetalingsregeling en een persoonlijke betalingsregeling. Een persoonlijke betalingsregeling houdt, anders dan een standaardbetalingsregeling, rekening met de betalingscapaciteit van een belanghebbende. Een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling dient schriftelijk te worden ingediend. Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellante] erkend dat zij geen schriftelijk verzoek om een persoonlijke betalingsregeling heeft ingediend. De Afdeling is van oordeel dat reeds daarom geen sprake is geweest van hardheid van het stelsel.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
9.       De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, voorzitter, en mr. A.B. Blomberg en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.S. de Jong, griffier.
w.g. De Groot
voorzitter
w.g. De Jong
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
1014
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:42
1. Binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en kan het een verweerschrift indienen. Indien de bestuursrechter om een verweerschrift heeft verzocht, dient het bestuursorgaan binnen vier weken een verweerschrift in.
2. De bestuursrechter kan de in het eerste lid bedoelde termijnen verlengen.
Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 2.1
1. De Belastingdienst/Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a. voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
[…]
Artikel 2.6
1. De Belastingdienst/Toeslagen kent aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag op aanvraag een O/GS-tegemoetkoming toe indien de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de daarop berustende bepalingen of de Wet kinderopvang bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard, omdat aan hem geen persoonlijke betalingsregeling is toegekend of een buitengerechtelijke schuldregeling is geweigerd vanwege de onterechte kwalificatie van opzet of grove schuld van hemzelf of zijn partner ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag.
2. De O/GS-tegemoetkoming bedraagt 30 procent van het bedrag van de terugvordering.
3. Aan een aanvrager van een O/GS-tegemoetkoming die aannemelijk maakt dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade als gevolg van de onbillijkheden van overwegende aard, bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht hoger is dan de O/GS-tegemoetkoming, wordt door de Belastingdienst/Toeslagen op aanvraag een aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade toegekend.
4. De O/GS-tegemoetkoming en de aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade blijven achterwege indien ten aanzien van de terugvordering recht bestaat op compensatie als bedoeld in artikel 2.1 over hetzelfde berekeningsjaar of voor zover op andere wijze in een vergoeding of tegemoetkoming ter zake is voorzien.
Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 7. Uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen
1.       De Belastingdienst/Toeslagen stelt de belanghebbende in de gelegenheid een terugvordering te betalen in maandelijkse termijnen van € 40 mits hij voldoet aan door de Belastingdienst/Toeslagen nader te stellen voorwaarden.
2.       De Belastingdienst/Toeslagen kan ambtshalve een betaling in termijnen bewerkstelligen door middel van verrekening van de terugvordering met aan dezelfde belanghebbende periodiek uit te betalen bedragen. Indien een verrekening als bedoeld in de vorige volzin plaats vindt, wordt het totaal van de maandelijks aan de belanghebbende uit te betalen bedragen met ten hoogste € 40 verminderd.
3.       Een betaling van de terugvordering in maandelijkse termijnen eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de terugvordering geldende betalingstermijn 24 maanden zijn verstreken. Indien de omvang van de terugvordering betaling in 24 maandelijkse termijnen van € 40 niet toelaat, kan de Belastingdienst/Toeslagen, in afwijking van het eerste en tweede lid, een betaling in maandelijkse termijnen van meer dan € 40 verlangen.
4.       Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende die aangeeft niet in staat te zijn de terugvordering overeenkomstig de voorgaande leden te betalen kan de Belastingdienst/Toeslagen, in afwijking in zoverre van de voorgaande leden, een betaling in termijnen toestaan gebaseerd op de betalingscapaciteit. De berekening van de betalingscapaciteit vindt plaats op de voet van artikel 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, met dien verstande dat de Belastingdienst/Toeslagen het netto-besteedbare inkomen van de belanghebbende vermeerdert met het netto-besteedbare inkomen van de persoon die ten tijde van de indiening van het verzoek als partner in de zin van artikel 3 van de wet kan worden beschouwd.
5.       Een betalingsregeling als bedoeld in het vierde lid wordt niet toegestaan indien de belanghebbende of de in dat lid bedoelde partner over voldoende vermogen in de zin van artikel 12 van de Uitvoeringregeling Invorderingswet 1990 beschikken voor de voldoening van de terugvordering, met dien verstande dat bevoorrechte schulden op het vermogen in mindering worden gebracht.
6.       De voorgaande leden zijn niet van toepassing indien het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner.