ECLI:NL:RVS:2025:3194

Raad van State

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
202300730/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van staatsraad mr. C.H. Bangma door Stichting Platform Keelbos

Op 15 juli 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van de Stichting Platform Keelbos tegen staatsraad mr. C.H. Bangma. De Stichting verzocht om wraking omdat zij meende dat de staatsraad zich vooringenomen had opgesteld tijdens de behandeling van haar zaak. De Stichting stelde dat de staatsraad op de zitting een voorkeur voor het gemeentelijk standpunt had geuit en niet inging op haar argumenten. De staatsraad ontkende deze beschuldigingen en gaf aan dat hij de Stichting voldoende gelegenheid had geboden om haar gronden toe te lichten. De Afdeling heeft het wrakingsverzoek behandeld op 11 juli 2025, waarbij de Stichting vertegenwoordigd was, maar de staatsraad niet aanwezig was. De Afdeling concludeerde dat er geen objectieve feiten waren die de vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad konden onderbouwen. Het verzoek om wraking werd afgewezen, omdat de Afdeling geen grond zag voor het oordeel dat de onpartijdigheid van de staatsraad in het geding was. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 juli 2025.

Uitspraak

202300730/2/R3.
Datum beslissing: 15 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
Stichting Platform Keelbos, gevestigd in Nuth,
verzoekster,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij brief, ingekomen op 23 juni 2025 heeft de Stichting verzocht om wraking van staatsraad mr. C.H. Bangma (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van zaak nr. 202300730/1/R3.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De staatsraad heeft een schriftelijke reactie gegeven.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op zitting behandeld op 11 juli 2025, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], is verschenen. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
1.       Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Verzoek om wraking
2.       De Stichting heeft aan haar verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat de staatsraad zich bij de behandeling van haar zaak op de zitting vooringenomen en partijdig heeft gedragen. Zij voert aan dat de staatsraad op voorhand een voorkeur voor het gemeentelijk standpunt heeft gegeven. Volgens de Stichting zei de staatsraad op de zitting weliswaar dat hij onafhankelijk was, maar, in het kader van het verwachtingspatroon, ook dat hij meeging in het oordeel van de rechtbank Noord-Nederland en de gemeente dat de in de zaak aan de orde zijnde werkzaamheden zonder omgevingsvergunning konden worden uitgevoerd. Volgens de Stichting is de staatsraad vervolgens op al haar argumenten niet ingegaan en heeft die niet besproken.
Schriftelijke reactie van de staatsraad
3.       De staatsraad heeft gereageerd op het wrakingsverzoek. Hij heeft aangegeven dat hij op de zitting de vraag heeft opgeworpen in hoeverre een vergunning voor de werkzaamheden nodig is. Pas als die vergunning nodig is, kan worden toegekomen aan de gronden die de Stichting in hoger beroep naar voren heeft gebracht. Dat hij vervolgens geen vragen over die gronden heeft gesteld, laat volgens hem onverlet dat de Stichting ruimschoots gebruik heeft gemaakt van de door hem geboden gelegenheid om die gronden toe te lichten. Volgens de staatsraad kan van partijdigheid of vooringenomenheid van zijn kant dan ook geen sprake zijn.
Beoordeling van het verzoek
4.       De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het handelen van de staatsraad op zitting een aanwijzing oplevert voor (de schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid. De Stichting heeft weliswaar het verloop van de zitting, in het bijzonder het handelen van de staatsraad, als uiting van vooringenomenheid ervaren, maar die eigen ervaring betekent niet dat de vrees van de Stichting voor (de schijn van) vooringenomenheid en partijdigheid van de staatsraad objectief gerechtvaardigd is. De Stichting heeft geen objectieve feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit daarvan blijkt. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de staatsraad de Stichting het oordeel van de rechtbank heeft voorgehouden en vervolgens de vraag heeft opgeworpen of de door de Stichting gewenste beoordeling in deze procedure wel mogelijk is. Dat de staatsraad op de zitting aldus uitleg heeft gegeven over wat wel en niet met het hoger beroep bereikt kan worden, is geen aanwijzing voor vooringenomenheid of partijdigheid. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de staatsraad vervolgens geen vragen over de inhoudelijke gronden van de Stichting heeft gesteld. De Afdeling wijst erop dat de vraagstelling tijdens de behandeling op een zitting vooral is bedoeld voor opheldering van wat de Afdeling nog niet duidelijk is. Het oordeel van de rechter over een zaak is gebaseerd op het procesdossier en wat op zitting is besproken. Als bepaalde onderwerpen of standpunten niet zo uitgebreid op zitting worden behandeld als een partij wenselijk vindt of daarover aan één partij meer vragen worden gesteld dan aan de andere, wil dat dus niet zeggen dat die onderwerpen of standpunten niet worden betrokken bij het oordeel van de rechter. De Afdeling wijst er in dit verband nog op dat uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de staatsraad de Stichting in de gelegenheid heeft gesteld haar hogerberoepsgronden toe te lichten, van welke gelegenheid zij ook gebruik heeft gemaakt. Dit heeft zij op de zitting waar haar verzoek om wraking is behandeld, ook bevestigd. Zij heeft ook aangegeven dat zij daar al haar argumenten naar voren heeft kunnen brengen.
Conclusie
5.       Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek om wraking wordt afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Pieters
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2025
473