202305739/1/V1 en 202305739/2/V1.
Datum uitspraak: 14 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 9 augustus 2023 in zaak nr. NL23.16004 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 9 augustus 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M. Woudwijk, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 29 april 2025 heeft de minister de aanvraag van appellant afgewezen.
Appellant heeft op verzoek van de Afdeling een nader stuk ingediend.
Appellant heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
Hoger beroep
1. Toen de rechtbank uitspraak deed op het beroep van appellant tegen het niet tijdig nemen van een besluit, had de minister nog geen besluit genomen op zijn aanvraag van 11 november 2022. Dat heeft de minister bij het besluit van 29 april 2025 wel gedaan. Met het door de minister nemen van dit besluit heeft appellant het doel van deze procedure bereikt. Appellant heeft geen belang bij de beoordeling van het hoger beroep.
2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie om te kunnen bepalen of de minister de beslistermijn, met WBV 2022/22, heeft mogen verlengen. Het Hof heeft in zijn arrest van 8 mei 2025, ECLI:EU:C:2025:326, antwoord gegeven op die vragen. De Afdeling moet hierover nog einduitspraak doen. Dit heeft geen invloed op de vraag of appellant zijn proceskosten vergoed moet krijgen. In dit geval heeft de minister bij het besluit van 29 april 2025 de aanvraag van appellant om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Appellant heeft die aanvraag op 11 november 2022 ingediend. Dit betekent dat de minister, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn, ook de beslistermijn van vijftien maanden heeft overschreden. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen. 3. De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden. Het gaat om een punt voor het hogerberoepschrift. Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Beroep
4. Het besluit van 29 april 2025 wordt, gelet op artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Appellant heeft bij brief van 16 mei 2025 laten weten het niet eens te zijn met dat besluit en daartegen beroepsgronden gericht.
5. De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 29 april 2025, krachtens artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, te verwijzen naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem. De Afdeling acht het passend dat de rechtbank het beroep tegen dat besluit toetst en dat tegen dat oordeel hoger beroep openstaat. De rechtbank is er namelijk op ingericht om in eerste aanleg asielbesluiten te toetsen en zitting te houden in dit soort zaken. Hiermee wordt ook recht gedaan aan de in afdeling 4 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 neergelegde functie van de hogerberoepsrechter.
6. De Afdeling verwijst het beroep naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem.
Verzoek om voorlopige voorziening
7. Voor de voorzieningenrechter bestaat geen aanleiding om de door appellant verzochte voorlopige voorziening te treffen. Het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 29 april 2025 schort de werking van dit besluit op totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het door de Afdeling naar haar verwezen beroep (zie artikel 82, eerste lid, van de Vw 2000). Dit betekent dat appellant de uitkomst van het beroep in Nederland mag afwachten en tot dat moment zijn recht op opvang en verstrekkingen behoudt. De minister hoeft de in verband met het verzoek gemaakte proceskosten niet te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verwijst het beroep tegen het besluit van 29 april 2025, V-[…], naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem;
III. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van de bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Jongeneel, griffier.
w.g. Borman
voorzieningenrechter
w.g. Jongeneel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2025
958