202405626/1/R1.
Datum uitspraak: 16 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer,
appellant,
en
de raad van de gemeente Haarlemmermeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Vijfhuizen d’Yserinckweg 1" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. drs. J.M. Lammers, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F. van Beek en mr. T.A.C. van Diepen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Dos Hombres B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.E.M. Vermeij, advocaat te Haarlem, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 30 november 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Op het perceel aan de d’Yserinckweg 1 in Vijfhuizen staat een hoofdgebouw met uitbouw. Op de begane grond bevindt zich een vestiging van detailhandel en daarboven bevindt zich een woning. Dos Hombres is initiatiefnemer van de bouw van een appartementencomplex met zes woningen op het perceel d’Yserinckweg 1 in Vijfhuizen. Het bestemmingsplan voorziet in die ontwikkeling. Daarnaast voorziet het bestemmingsplan in parkeerplekken. Het huidige hoofdgebouw blijft staan, maar de detailhandel op de begane grond maakt plaats voor een woning. [appellant] woont naast het voorziene appartementencomplex op het perceel aan [locatie]. Hij is het niet eens met het besluit, omdat hij vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat als gevolg van de voorziene ontwikkeling.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 10 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5069, heeft de voorzieningenrechter dat verzoek afgewezen. Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Conclusie
4. De Afdeling is van oordeel dat het beroep ongegrond is. De Afdeling zal dit oordeel hierna motiveren aan de hand van de beroepsgronden van [appellant]. Dat doet zij in deze volgorde:
- Aantasting privacy;
- Aantasting bezonning en schaduw;
- Onjuiste stedenbouwkundige inpassing;
- Mocht de raad in dit geval een deel van de parkeerbehoefte afwentelen op het openbare gebied?
Aantasting privacy
5. [appellant] betoogt dat zijn privacy wordt aangetast door het voorziene appartementencomplex. Hierover voert hij aan dat het bestemmingsplan een appartementencomplex mogelijk maakt dat hoog wordt en dicht op zijn perceel komt te staan. Daardoor kijken de toekomstige bewoners van het appartementencomplex uit op zijn voor- en achtertuin en is er inkijk in zijn woning.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de privacy van [appellant] niet onevenredig wordt aangetast.
5.2. De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat het appartementencomplex niet zal leiden tot een ernstige aantasting van de privacy van [appellant]. Daarbij heeft de voorzieningenrechter van belang geacht dat in een bebouwde omgeving, zoals de kern van Vijfhuizen, enige mate van inkijk op naastgelegen percelen niet ongebruikelijk is. De Afdeling ziet geen grond om daarover in de bodemprocedure anders te oordelen.
Daarbij merkt de Afdeling nog op dat de privacy van [appellant] al beperkt is in die zin dat iedere voorbijganger in zijn voortuin kan kijken. Daarnaast heeft de raad toegelicht dat het bestemmingsplan voorziet in een bouwvlak waarvan de noordoostzijde gelijk loopt aan de achtergevel van de woning van [appellant]. Daardoor beperkt de woning van [appellant] het zicht vanaf de zuidoostzijde van het appartementencomplex op zijn achtertuin. Verder wordt het zicht op zijn achtertuin beperkt door de uitbouw van de woning van [appellant] die zich aan de perceelsgrens bevindt. Over de inkijk in de woning heeft de raad toegelicht dat de woning van [appellant] aan de zijde van het appartementencomplex een blinde zijgevel heeft. Verder acht de Afdeling aannemelijk dat er nauwelijks inkijk mogelijk is via de lichtstraat op het dak van de woning van [appellant]. De lichtstraat is namelijk beperkt in omvang en bevindt zich op enige afstand van het voorziene appartementencomplex.
Het betoog slaagt niet.
Aantasting bezonning en schaduw
6. [appellant] betoogt dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij geen significante schaduwhinder zal ondervinden van het voorziene appartementencomplex. Hierover voert hij ten eerste aan dat het op 29 november 2023 uitgebrachte rapport ‘Bezonningstudie d’Yserinckweg 1 Vijfhuizen’ (hierna: het eerste bezonningsonderzoek) dat in opdracht van Dos Hombres is verricht door BUROBEB B.V., onjuist is. Dit volgt volgens hem uit het op 8 oktober 2024 uitgebrachte rapport ‘Scan bezonningsstudie BEB’ dat in opdracht van [appellant] is verricht door het bureau Kraak & Tack. Volgens dat rapport is in het eerste bezonningsonderzoek niet van de maximale bouwhoogte uitgegaan. Ook is volgens dat rapport van onjuiste meettijdstippen uitgegaan, in het bijzonder voor 21 juni. Daarnaast zouden in het eerste bezonningsonderzoek onjuiste peildata zijn gehanteerd, namelijk 21 maart en 21 september in plaats van 19 februari en 21 oktober. Verder voert [appellant] aan dat hij juist op en rond 21 juni, wanneer de zon laat ondergaat en het aantrekkelijk zou zijn om in de tuin te zitten, wordt gehinderd door schaduwwerking. Tot slot wil [appellant] zonnepanelen plaatsen op het dak van zijn uitbouw en komt dat volgens hem door het voorziene appartementencomplex te veel in de schaduw te liggen.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant] door het bestemmingsplan geen onevenredige schaduwhinder zal ondervinden. De raad wijst in dit verband op het op 29 oktober 2024 uitgebrachte rapport ‘Bezonningstudie d’Yserinckweg 1 Vijfhuizen’ (hierna: het tweede bezonningsonderzoek) dat is verricht door BUROBEB B.V.
6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1515 en van 10 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:279) bestaan geen wettelijke normen die zien op een minimum aantal zonuren per dag in een woning of op een perceel. De wetgever heeft ervoor gekozen regulering hiervan over te laten aan bestuursorganen. Dit betekent dat bestuursorganen op dit onderwerp beleidsruimte hebben. Dat neemt niet weg dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging dient plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Schaduwhinder kan een negatieve invloed op dit woon- en leefklimaat hebben. 6.3. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het appartementencomplex niet zal leiden tot een ernstige aantasting van de bezonning op het perceel van [appellant]. De Afdeling ziet geen grond om daarover in de bodemprocedure anders te oordelen.
In dat verband is mede van belang dat de raad met het tweede bezonningsonderzoek tegemoet is gekomen aan een deel van de kritiek van [appellant] op het eerste onderzoek. Zo komt uit het tweede bezonningsonderzoek naar voren dat de maximale bouwmogelijkheden zijn onderzocht en is getoetst aan de zogenoemde lichte TNO-norm. Volgens het onderzoek zijn bovendien 19 februari en 21 oktober onderzocht als peildata. Verder is het aantal bezonningsuren bij het tweede bezonningsonderzoek bepaald aan de hand van de gebruikelijke meettijdstippen, namelijk 9 uur, 12 uur, 15 uur, 18 uur en 20 uur.
Uit het tweede bezonningsonderzoek komt inhoudelijk naar voren dat op 21 juni bij benutting van de maximale bouwmogelijkheden in geval van zonnige weersomstandigheden pas vanaf 18 uur significante schaduw in de achtertuin van [appellant] ontstaat. Verder is er volgens dat onderzoek op de peildata 19 februari en 21 oktober voldoende bezonning mogelijk. Volgens het tweede bezonningsonderzoek valt er tot slot onder zonnige weersomstandigheden slechts in zeer beperkte mate schaduw op het dak van de woning van [appellant] als gevolg van de voorziene bebouwing en verslechtert de situatie voor hem in dit opzicht niet door de ontwikkeling die is voorzien in het bestemmingsplan. Het tweede bezonningsonderzoek bevestigt dus de conclusie van het eerste bezonningsonderzoek dat [appellant] door het bestemmingsplan geen ernstige schaduwhinder zal ondervinden. Wat [appellant] aanvoert geeft geen grond om aan de juistheid van de conclusies van het tweede bezonningsonderzoek te twijfelen. Uitgaande van die conclusies zal de bezonning van een deel van de achtertuin van [appellant] weliswaar op bepaalde data en bepaalde uren afnemen, maar naar het oordeel van de Afdeling hoefde de raad aan het desbetreffende belang geen overwegende betekenis toe te kennen.
Het betoog slaagt niet.
Onjuiste stedenbouwkundige inpassing
7. [appellant] betoogt dat het voorziene appartementencomplex niet past in de stedenbouwkundige omgeving. Hij voert aan dat het bestemmingsplan niet voldoet aan het gemeentelijk beleid. In dit kader voert [appellant] aan dat het plan valt onder de categorie ‘Woonbuurt langs het lint-bestaande situatie’ uit het gemeentelijke beleidsstuk 'Trotse dragers van het landschap, Visie polderlinten Haarlemmermeer en beeldkwaliteitsplan voor de erven' (hierna: de Visie Polderlinten). Volgens hem staat het plan in strijd met de Visie Polderlinten drie bouwlagen toe. Verder voldoet het plan volgens hem niet aan de Omgevingsvisie Haarlemmermeer 2040. Daarnaast zijn volgens [appellant] de in het plan toegestane bouwhoogte en bouwmassa te groot in vergelijking met de omgeving. Ook is in de omgeving de afstand tussen hogere gebouwen groter dan tussen het voorziene appartementencomplex en de omliggende gebouwen. In dit verband wijst [appellant] op het op 25 november 2024 gepubliceerde rapport ‘Stedenbouwkundige beoordeling d’Yserinckweg 1 Vijfhuizen‘ (hierna: het stedenbouwkundig rapport) dat in opdracht van DAS Rechtsbijstand is opgesteld door Buro SRO.
7.1. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het appartementencomplex stedenbouwkundig aanvaardbaar is. Daarbij heeft hij van belang geacht dat in de nabije omgeving van het plangebied andere gebouwen staan met een bouwhoogte die hoger is dan de meeste andere bebouwing in de omgeving, zoals ook uit het stedenbouwkundig rapport volgt. De raad heeft bij de beoordeling of een gebouw stedenbouwkundig aanvaardbaar is namelijk beleidsruimte, aldus de voorzieningenrechter. Het stedenbouwkundig rapport gaf de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het voorlopig oordeel dat de raad de grenzen van deze beleidsruimte wat betreft de bouwhoogte heeft overschreden. De Afdeling ziet geen grond om hierover in de bodemprocedure anders te oordelen.
In aanvulling hierop merkt de Afdeling op dat volgens de raad de bouwmassa van het voorziene appartementencomplex niet wezenlijk groter is dan de bouwmassa van de panden aan de Vijfhuizerweg 506 en 508, die nabij d’Yserickweg 1 staan. Ook is de afstand van deze panden tot de omliggende bebouwing volgens de raad niet wezenlijk groter dan de afstand tussen het voorziene appartementencomplex en de daarnaast gelegen gebouwen. Dat komt de Afdeling niet onjuist voor.
7.2. Verder volgt uit de verbeelding van het bestemmingsplan dat op de locatie van het appartementencomplex de maximale bouwhoogte 11 m is en de maximale goothoogte 8 m. Uit de planregels volgt op zichzelf geen maximaal aantal bouwlagen. Het ligt echter voor de hand dat, gelet op deze maximale hoogtes en het voorziene aantal woningen, inderdaad maximaal drie bouwlagen worden gerealiseerd, waarbij de bovenste laag een kap is. De Afdeling stelt vast dat volgens de Visie Polderlinten bebouwing langs het lint als hier aan de orde maximaal twee bouwlagen mag omvatten met daarbovenop een kap. Het bestemmingsplan is daarmee dus in overeenstemming. Het feit dat het plan toestaat dat ook de kap als woning wordt gebruikt, leidt niet tot de conclusie dat het plan niettemin met de Visie Polderlinten in strijd is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals de voorzieningenrechter al heeft overwogen, in de Visie Polderlinten niet staat dat in de kap niet mag worden gewoond. De Visie Polderlinten verzet zich evenmin tegen een dakvorm die het gebruik van de kap als woning kan vergemakkelijken, zoals een zogenoemd mansardedak. Gelet daarop doet zich geen strijd voor met de Visie Polderlinten. Van strijd met de Omgevingsvisie Haarlemmermeer 2040 is de Afdeling evenmin gebleken gelet op het ontbreken van een onderbouwing van de zijde van [appellant].
Het betoog slaagt niet.
Mocht de raad in dit geval een deel van de parkeerbehoefte afwentelen op het openbare gebied?
8. [appellant] betoogt dat een deel van de benodigde parkeerplaatsen in de openbare ruimte wordt gerealiseerd, terwijl het gemeentelijk parkeerbeleid ervan uitgaat dat parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden. Volgens [appellant] had de raad eerst moeten onderzoeken of het realiseren van alle benodigde parkeerplekken op eigen terrein mogelijk was, bijvoorbeeld door het maximum aantal wooneenheden te beperken tot vier en zo het benodigde aantal parkeerplekken te verminderen.
8.1. Volgens de ‘parkeerbalans‘ die als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd, genereert de voorziene ontwikkeling een parkeerbehoefte van veertien parkeerplekken. [appellant] heeft dat op zichzelf niet betwist. Uit artikel 9.1 volgt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of wijzigingen van het gebruik van gronden of bouwwerken geldt dat op eigen terrein in voldoende mate ruimte moet zijn gereserveerd en ingericht en in stand gehouden voor parkeren van voertuigen, met inachtneming van de parkeernormen zoals deze zijn opgenomen in het geldende parkeerbeleid van Haarlemmermeer. Dat houdt in dat de omgevingsvergunning voor de bouw van de voorziene ontwikkelingen alleen mag worden verleend als wordt voorzien in veertien parkeerplaatsen op eigen terrein. De raad acht niet uitgesloten dat zes van de veertien benodigde parkeerplaatsen niet op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd. De raad heeft daarom in artikel 9.4, onder a, van de planregels voorzien in een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid waarmee kan worden afgeweken van de eis dat het parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden, mits op andere wijze in voldoende mate ruimte wordt gereserveerd, ingericht en in stand gehouden voor het parkeren van voertuigen, overeenkomstig het geldende parkeerbeleid van Haarlemmermeer.
8.2. In het ‘Handboek parkeernormen gemeente Haarlemmermeer 2018’, waarin het gemeentelijke parkeerbeleid staat, is als uitgangspunt geformuleerd dat op eigen terrein moet worden voorzien in parkeerplaatsen. In hoofdstuk 4 van het Handboek staat echter dat afwenteling van parkeerplekken langs de openbare weg mogelijk is, indien daardoor de parkeerdruk langs de openbare weg niet boven de 85% uitkomt. De hiervoor onder 8.1 beschreven plansystematiek komt daarmee overeen met het uitgangspunt van het gemeentelijk parkeerbeleid dat in beginsel op eigen terrein moet worden geparkeerd. In zoverre ziet de Afdeling in wat is aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met het ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geldende gemeentelijke parkeerbeleid.
8.3. Mocht bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor een bouwplan blijken dat de op grond van het gemeentelijke parkeerbeleid benodigde parkeerplaatsen niet op eigen terrein gerealiseerd kunnen worden, dan kan het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer ervoor kiezen toepassing te geven aan artikel 9.4, onder a, van de planregels. Uit het op 15 maart 2024 uitgebrachte rapport ‘Vijfhuizen d’Yserinckweg, parkeerdruk’ (hierna: het parkeeronderzoek) dat in opdracht van Dos Hombres is verricht door Trajan B.V., komt naar voren dat in ieder geval zes parkeerplekken op de openbare weg kunnen worden afgewenteld zonder dat daardoor de parkeerdruk langs de openbare weg boven de 85% uitkomt. Wat [appellant] aanvoert geeft geen aanleiding om aan de juistheid van die conclusie van het parkeeronderzoek te twijfelen. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat niet kan worden voorzien in de parkeerbehoefte die de voorziene ontwikkeling genereert.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025
195-1126