ECLI:NL:RVS:2025:3234

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
202304477/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geslachtsnaamswijziging van minderjarige in het kader van gezinsverband en belangenafweging

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de beslissing van de minister voor Rechtsbescherming om de geslachtsnaam van het minderjarige kind [kind] te wijzigen van [achternaam appellant] naar [achternaam verzoeker]. De minister had eerder, op 19 juli 2021, het verzoek van [verzoeker] ingewilligd, omdat deze gedurende een aaneengesloten periode van vijf jaar voor het kind had gezorgd en opgevoed. De rechtbank Den Haag had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna [appellant] in hoger beroep ging.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 12 juni 2025, waarbij zowel [appellant] als de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank had geoordeeld dat de minister zich op de gegevens in de basisregistratie personen (brp) mocht baseren en dat [appellant] onvoldoende tegenbewijs had geleverd om aan te tonen dat hij in gezinsverband met [verzoeker] en [kind] had samengeleefd. De Afdeling bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de minister de naamswijziging in het belang van [kind] had mogen achten, gezien de bestendige gezinssituatie bij [verzoeker].

De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt de belangenafweging die gemaakt moet worden bij geslachtsnaamswijzigingen van minderjarigen, waarbij de zorg en opvoeding door de ouder van wie de naam wordt verzocht, centraal staat.

Uitspraak

202304477/1/A3.
Datum uitspraak: 16 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 mei 2023 in zaak nr. 22/693 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Rechtsbescherming (nu: staatssecretaris van Justitie en Veiligheid).
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2021 heeft de minister een verzoek van [verzoeker] om de geslachtsnaam van het minderjarige kind [naam kind], geboren op [geboortedatum] 2014, te wijzigen van [appellant] in [verzoeker], ingewilligd.
Bij besluit van 16 december 2021 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister en [verzoeker] hebben ieder een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 12 juni 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.A. Hoste, advocaat in Den Haag, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E. Spekreijse, zijn verschenen. Verder is tijdens de zitting [verzoeker] als partij gehoord.
Overwegingen
1.       De relevante regelgeving is opgenomen in een bijlage die onderdeel is van deze uitspraak.
Inleiding
2.       [verzoeker] heeft bij de minister een verzoek ingediend om de geslachtsnaam van [kind] te wijzigen van [achternaam appellant] in [achternaam verzoeker]. De minister heeft vastgesteld dat [verzoeker] onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek een aaneengesloten periode van vijf jaren heeft verzorgd en opgevoed en dat uit de gegevens in de basisregistratie personen (hierna: brp) blijkt dat [verzoeker] en [kind] nooit op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan als [appellant]. Daarom heeft de minister met het besluit van 19 juli 2021 het verzoek, na een belangenafweging te hebben gemaakt, ingewilligd. Met het besluit van 16 december 2021 heeft de minister zijn standpunt gehandhaafd. [appellant] is het daarmee niet eens.
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister voor de vraag of [appellant] in gezinsverband heeft samengeleefd met [verzoeker] en [kind] in beginsel mag uitgaan van de gegevens in de brp en dat met tegenbewijs daarvan kan worden afgeweken. [appellant] heeft dat tegenbewijs echter niet geleverd, aldus de rechtbank.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister de naamswijziging in het belang van [kind] heeft mogen achten. Volgens de rechtbank brengt het belang van [kind] mee dat hij de achternaam draagt van degene met wie hij nu al vele jaren in een bestendige gezinssituatie leeft en dat hij zich kan identificeren met zijn moeder en de gezinssituatie waarvan hij nu deel uitmaakt. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de geslachtsnaamwijziging ertoe leidt dat [kind] op termijn niet meer weet wie zijn vader is.
Hoger beroep
Samenleven in gezinsverband
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij onvoldoende tegenbewijs heeft geleverd om af te wijken van de gegevens in de brp. Hij voert daartoe aan dat de door hem overgelegde getuigenverklaringen op zichzelf al voldoende tegenbewijs leveren om deze afwijking te rechtvaardigen. Hij wijst daarbij op de verklaringen van zijn voormalige buren. Volgens [appellant] zijn buren bij uitstek personen die objectief tegenbewijs kunnen leveren over een duurzame samenleving, aangezien zij als buren dagelijks getuige zijn geweest van de samenwoning. Het is daarom onbegrijpelijk dat de rechtbank heeft geoordeeld dat deze verklaringen onvoldoende objectief bewijs opleveren, aldus [appellant]. Verder voert hij aan dat voor zover de getuigenverklaringen op zichzelf geen voldoende objectief tegenbewijs opleveren, zij dat wel doen in samenhang gezien met:
-   de verklaring van [verzoeker] in haar brief van 21 juni 2016 aan [appellant];
-   de omstandigheid dat in de brief van 1 augustus 2014 van de gemeente Den Haag over de geboorteaangifte van [kind] is vermeld dat beide ouders op hetzelfde adres wonen;
-   dat er op 1 juli 2015 een omgangsregeling is overeengekomen en;
-   de verklaring over de samenwoning van [verzoeker] aan de bijzondere curator van [kind] in het kader van haar verzoek om vernietiging van de erkenning van [kind] door [appellant].
4.1.    Volgens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, en tweede lid, van het Besluit geslachtsnaamswijziging (hierna: Besluit) wordt de geslachtsnaam van een minderjarige die nog geen twaalf jaar is, gewijzigd in de geslachtsnaam van de ouder van wie het kind de naam niet heeft, als die ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed.
Volgens artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, onder 2, van het Besluit wordt een verzoek om geslachtsnaamswijziging van de minderjarige jonger dan twaalf jaar afgewezen als een ouder weigert in te stemmen met de wijziging. Hierop is een uitzondering, namelijk wanneer verzoekers aantonen dat de ouder van wie de minderjarige de geslachtsnaam heeft en het kind, niet meer dan een vierde deel van de periode voorafgaande aan de termijn van verzorging en opvoeding in gezinsverband hebben samengeleefd.
4.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 31 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2075), volgt uit artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, onder 2, van het Besluit dat op de verzoeker van de wijziging van de geslachtsnaam de bewijslast rust dat van samenleven in gezinsverband geen sprake is geweest. Daarbij moet worden uitgegaan van de gegevens in de brp, behoudens tegenbewijs.
4.3.    Hoewel de door [appellant] overgelegde getuigenverklaringen enige twijfels oproepen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer dan een vierde deel van de periode voorafgaand aan de verzorgingstermijn met [kind] heeft samengewoond. Deze getuigenverklaringen zijn namelijk niet concreet genoeg over de periode waarin [appellant] met [kind] heeft samengewoond, zodat op basis daarvan niet kan worden geconcludeerd dat sprake was van samenleving in gezinsverband. Ook in samenhang met de andere door [appellant] overgelegde stukken ziet de Afdeling geen aanknopingspunten om te oordelen dat [appellant] voldoende tegenbewijs heeft geleverd. Deze stukken zijn immers ook geen objectieve stukken waaruit blijkt dat hij met [kind] heeft samengewoond. In de brief van 21 juni 2016 staat weliswaar dat [verzoeker] spijt heeft dat zij [appellant] heeft weggestuurd, maar ook daaruit kan niet worden afgeleid dat sprake is van een samenleving in gezinsverband. Verder is, anders dan [appellant] stelt, in de brief van 1 augustus 2014 van de gemeente Den Haag over de geboorteaangifte van [kind] niet vermeld dat beide ouders op hetzelfde adres woonden. Het adres wat daarop is vermeld, is het adres van de eerste inschrijving van [kind] in de brp. Ook uit de omstandigheid dat in het verleden een omgangsregeling is overeengekomen, is niet op te maken dat sprake was van een samenleving in gezinsverband. Hoewel de verklaring van [verzoeker] aan de bijzondere curator van [kind] wel twijfel zaait over de samenwoning, is de verklaring niet concreet genoeg om te oordelen dat minister zich niet mocht baseren op de gegevens uit de brp. Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de verzorgingstermijn als bedoeld in artikel 3, tweede lid, is voldaan en dat de situatie als bedoeld in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, onder 2, van het Besluit niet van toepassing is.
Het betoog slaagt niet.
Belangenafweging
5.       [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de wijziging van de achternaam in het belang is van [kind]. Hij voert daartoe aan dat de minister is uitgegaan van een onjuiste feitelijke situatie. Het is namelijk onjuist dat dat het gerechtshof de ontzegging van de omgang heeft gekoppeld aan het eenhoofdig gezag bij de moeder. Volgens [appellant] volgt uit de beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 25 januari 2023, zaaknummer 200.292.443/01, dat hem de omgang is ontzegd vanwege een samenloop van omstandigheden, te weten omdat hij [kind] al meer dan drie jaar niet meer gezien heeft en dat partijen niet normaal met elkaar kunnen communiceren, waardoor [kind] geen onbelast contact kan hebben met [appellant], en omdat contact met [kind] vanwege het ontbreken van emotionele toestemming bij [verzoeker] zelfs inbreuk zou kunnen maken op de positieve ontwikkeling van [kind]. Ook voert hij aan dat het volstrekt onbegrijpelijk is dat volgens de rechtbank niet aannemelijk is dat [kind] op termijn niet meer weet wie zijn vader is. Uit de beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 25 januari 2023 volgt namelijk dat [kind] zijn vader al aan het vergeten is. De geslachtsnaamwijziging heeft dan ook tot gevolg dat [kind] op termijn niet meer weet wie zijn vader is. Als [kind] helemaal geen herinnering meer heeft aan zijn vader is dat niet in zijn belang. Daar komt nog bij dat [verzoeker] op geen enkele wijze heeft aangetoond dat de huidige achternaam van [kind] op enige wijze problematisch is voor [kind] of in de weg staat aan zijn identificatie met zijn moeder, aldus [appellant].
5.1.    De minister moet een verzoek om geslachtsnaamswijziging van een minderjarige beoordelen aan de hand van de van toepassing zijnde regelgeving en hij moet, als aan de voorwaarden wordt voldaan, bij de uitoefening van die bevoegdheid alle relevante feiten en rechtstreeks betrokken belangen betrekken. Als niet of nauwelijks in gezinsverband met de minderjarige is samengeleefd, wordt er, gelet op de bedoeling van de regeling zoals neergelegd in het Besluit, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, van uitgegaan dat het in het belang van de minderjarige is dat deze de naam draagt van degene met wie hij een bestendige gezinssituatie heeft. Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2722) in samenhang met de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2075).
5.2.    De Afdeling is van oordeel dat de minister na afweging van de betrokken belangen heeft mogen concluderen dat de naamswijziging in het belang van [kind] is. De Afdeling acht daartoe het volgende van belang. De moeder van [kind] heeft eenhoofdig ouderlijk gezag. [kind] heeft bestendig verblijf bij zijn moeder en [appellant] maakt in het dagelijks leven geen deel uit van het gezin. Verder is, zoals onder 4.3 is overwogen, niet aannemelijk dat [appellant] met [kind] en zijn moeder een vierde deel van de periode voorafgaande aan de termijn van verzorging en opvoeding in gezinsverband heeft samengeleefd. Gelet daarop, heeft de minister de omstandigheid dat [kind] steeds minder herinneringen aan [appellant] heeft, niet als aanwijzing hoeven zien dat naamswijziging niet in het belang van [kind] is. De rechtbank is dan ook terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
7.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G.L. Soetens, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soetens
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025
1072
BIJLAGE
Burgerlijk Wetboek Boek 1
Artikel 7
1.       De geslachtsnaam van een persoon kan op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.
[…]
5.       Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
Besluit geslachtsnaamswijziging
Artikel 3
1.       Op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, of, indien de naam van een overleden ouder wordt verzocht, op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger, wordt de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd:
a.       in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed;
[…]
2.       Ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn van verzorging en opvoeding dan ten minste vijf jaren bedraagt.
[…]
4.       Het verzoek wordt afgewezen, indien:
[…]
d.       een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige jonger dan twaalf jaren, tenzij:
[…]
2°.     verzoekers aantonen dat de ouder aan wie de minderjarige de geslachtsnaam, waarvan wijziging wordt verzocht, ontleent, en het kind niet meer dan gedurende een vierde deel van de periode voorafgaande aan de termijn van verzorging en opvoeding, bedoeld in het tweede lid, in gezinsverband hebben samengeleefd.