202206218/1/A3.
Datum uitspraak: 16 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank NoordHolland van 22 december 2022 in zaak nr. 22/1529 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister voor Rechtsbescherming (thans: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid).
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2021 heeft de minister het verzoek van [appellante] om verwijdering van persoonsgegevens afgewezen.
Bij besluit van 14 februari 2022 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellante] en de minister hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 29 juli 2024, waar [appellante] is verschenen.
Na sluiting van het onderzoek op de zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en verwezen naar een meervoudige kamer.
De Afdeling heeft de zaak op een nadere zitting behandeld op 8 april 2025, waar [appellante], en de minister, vertegenwoordigd door mr. L.A. van Bergeijk en mr. W.A.J. Bekker, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft een verzoek bij de minister ingediend om de bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK) aanwezige dossiers van haar twee zonen te vernietigen. Dit verzoek heeft zij gedaan op grond van artikel 17 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: de AVG). De minister heeft het verwijderverzoek afgewezen, omdat de gegevens volgens hem bewaard moeten blijven op grond van de Archiefwet. Hij heeft de afwijzing van het verwijderverzoek in bezwaar gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat de verwerking van persoonsgegevens van de zonen van [appellante] in dit geval nodig is voor het nakomen van een wettelijke verwerkingsplicht zoals bedoeld in artikel 17, derde lid, aanhef en onder b, van de AVG. Naar het oordeel van de rechtbank rust op de RvdK een wettelijke verwerkingsverplichting op grond van de Archiefwet 1995 (hierna: de Archiefwet). Nu de uitzonderingsgrond van artikel 17, derde lid, aanhef en onder e van de AVG van toepassing is, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de stelling van [appellante] dat de persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt en de door haar in dat verband aangevoerde argumenten.
Gronden en beoordeling hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de RvdK de aanwezige dossiers van haar zonen mag bewaren. Nu Veilig Thuis het dossier over haar jongste zoon heeft vernietigd, wil [appellante] ook dat de raadsdossiers over haar twee zonen worden vernietigd omdat de inhoud hiervan onjuist en daarom onrechtmatig is. [appellante] voert verder aan dat de maatregel van gezagsbeëindiging ook moet worden beëindigd omdat deze is gebaseerd op de onrechtmatige raadsdossiers. De minister betoogt dat hij de dossiers niet kan wissen omdat hij deze moet bewaren op grond van de Archiefwet.
3.1. Artikel 17, eerste lid, aanhef en onder d, van de AVG luidt:
"1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
[…]
d) de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt."
3.2. De Afdeling stelt vast dat het [appellante] in de kern te doen is om de vaststelling dat de raadsdossiers over haar zonen onjuiste informatie bevatten en dat de maatregel tot gezagsbeëindiging voor haar oudste zoon wordt opgeheven. De Afdeling is van oordeel dat een verzoek om wissing op grond van de AVG zich niet leent voor een inhoudelijke beoordeling van het onderzoek van de RvdK (vlg. de uitspraak van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1437, onder 4.1). Ook kan deze procedure niet leiden tot een oordeel over de maatregel tot gezagsbeëindiging. Hoewel invoelbaar is dat de inhoud van de raadsdossiers grote gevolgen heeft gehad en mogelijk nog heeft voor [appellante] en haar kinderen, kan in deze procedure niet worden vastgesteld dat de RvdK geen onderzoek had mogen starten en dat de persoonsgegevens van [appellante] en haar kinderen dus niet hadden mogen worden verwerkt, zoals [appellante] wil. [appellante] heeft geen andere redenen aangevoerd waarom de verwerking van de persoonsgegevens onrechtmatig zou zijn en daarvan is ook niet gebleken. In deze procedure is dus niet komen vast te staan dat sprake is van onrechtmatige verwerking van gegevens zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder d, van de AVG. [appellante] heeft op die grond dus geen recht op wissing van de persoonsgegevens in de raadsdossiers. 3.3. De rechtbank heeft verder terecht vastgesteld dat op de RvdK een wettelijke verwerkingsplicht rust. Deze wettelijke verwerkingsplicht volgt uit artikel 3 van de Archiefwet. Op grond daarvan is de RvdK verplicht om archiefbescheiden, in dit geval de documenten in de dossiers van de kinderen van [appellante], in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en met inachtneming van de geldende bewaartermijn te bewaren (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2419). Volgens Deel 11, Cluster I, kinderbescherming (pagina 93) van de selectielijst van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en rechtsvoorgangers vanaf 5 mei 1945 (Staatscourant van 12 april 2021, nr. 17848), die is vastgesteld op grond van artikel 5 van de Archiefwet, moeten melding, rekest, advies en onderliggende stukken alsmede correspondentie blijvend worden bewaard in het geval van een gezagsbeëindigende maatregel en 100 jaar na geboorte voor alle overige gevallen. Dit betekent dat, zelfs als de persoonsgegevens van [appellante] en haar kinderen onrechtmatig zouden zijn verwerkt door de RvdK, het bepaalde in artikel 17, derde lid, aanhef en onder b van de AVG, in beginsel aan het recht op wissing in de weg zou staan. 3.4. Het betoog slaagt niet.
Verzoek om schadevergoeding
4. Tot slot verzoekt [appellante] om vergoeding van de schade die volgens haar is ontstaan door de onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens in dossiers die onder de RvdK berusten.
4.1. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de AVG heeft eenieder die schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op de AVG recht op een schadevergoeding. Zoals hiervoor is overwogen is er in dit geval geen sprake van een inbreuk op de AVG. Daarom moet het verzoek om schadevergoeding van [appellante] worden afgewezen (zie de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4531). Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
6. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. W. den Ouden en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025
85-1101