ECLI:NL:RVS:2025:3300

Raad van State

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
202306825/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van staatsraad mr. H.J.M. Besselink in bestuursrechtelijke procedure

Op 19 juni 2025 heeft verzoeker om wraking verzocht van staatsraad mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak. Verzoeker stelt dat de staatsraad door zijn afwezigheid op de zitting van 11 juli 2025 heeft berust in de wraking. Hij verwijst naar de wetsgeschiedenis van artikel 8:17 van de Awb, waarin staat dat een rechter wiens wraking is verzocht, kan afzien van een debat over de gegrondheid van het verzoek. De staatsraad heeft echter schriftelijk aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft zijn redenen toegelicht. De wrakingskamer heeft het verzoek op 11 juli 2025 behandeld, waarbij verzoeker aanwezig was, maar de staatsraad niet. Verzoeker heeft diverse punten naar voren gebracht over de procedure, maar de wrakingskamer heeft vastgesteld dat de staatsraad niet partijdig is en dat er geen gronden zijn voor de wraking. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de staatsraad zijn onpartijdigheid niet heeft geschonden en heeft het verzoek om wraking afgewezen.

Uitspraak

202306825/2/R1.
Datum beslissing: 18 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Tijdens de zitting op 19 juni 2025 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad mr. H.J.M. Besselink (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer van de Afdeling belast met de behandeling van de zaak nr. 202306825/1/R1.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De staatsraad heeft een schriftelijke reactie ingediend.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op een zitting behandeld op 11 juli 2025, waar [verzoeker], bijgestaan door [personen], is verschenen.
De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
1.       Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Heeft de staatsraad berust?
2.       [verzoeker] betoogt dat de staatsraad door zijn afwezigheid op de zitting van 11 juli 2025 heeft berust in de wraking. Hij wijst op een passage in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 8:17 van de Awb (Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, blz. 113) waarin staat: "Dit artikel maakt het mogelijk dat de rechter wiens wraking is verzocht, afziet van een debat over de gegrondheid van het verzoek". Volgens [verzoeker] heeft de staatsraad afgezien van het bedoelde debat door niet te verschijnen op de zitting van de meervoudige kamer van de Afdeling die het verzoek om wraking behandelt (hierna: de wrakingskamer), en daarmee dus berust.
2.1.    Ingevolge artikel 8:17 van de Awb kan een rechter wiens wraking is verzocht in de wraking berusten. De Afdeling stelt vast dat de staatsraad schriftelijk heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten en heeft toegelicht waarom hij hierin niet berust. Hij heeft dus nadrukkelijk geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 8:17 van de Awb. De omstandigheid dat de staatsraad ervan heeft afgezien om aanwezig te zijn op de zitting, maakt dit oordeel niet anders.
Het betoog slaagt niet.
De behandeling van het verzoek
3.       Op de zitting heeft [verzoeker] een aantal ‘ordepunten’ naar voren gebracht over de procedure bij de wrakingskamer. Op de zitting zijn deze punten besproken en heeft de wrakingskamer [verzoeker] medegedeeld dat hierop nog in de beslissing zal worden ingegaan. Dat doet de wrakingskamer kort en puntsgewijs.
Op de zitting is vastgesteld dat de wrakingskamer beschikt over de versie in kleur van alle stukken en daarom ook kennis heeft kunnen nemen van de daarin aangebrachte markeringen. De samenstelling van de wrakingskamer was vanaf de datum van verzending van de uitnodiging te raadplegen op de website, zoals in de uitnodiging voor de zitting is vermeld. Anders dan [verzoeker] veronderstelt, is artikel 8:58 van de Awb niet van toepassing in een wrakingsprocedure zodat de daar genoemde termijn voor het indienen van nadere stukken hier niet geldt. Titel 8.2 van de Awb ziet namelijk op de behandeling van het beroep in eerste aanleg en is niet van overeenkomstige toepassing verklaard op de wrakingsprocedure. Bovendien is het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak geen nader stuk van een partij, maar is de verstrekking daarvan een uitvloeisel van artikel 8:61, derde lid, van de Awb. Op de zitting heeft [verzoeker] overigens ook medegedeeld dat het proces-verbaal bij de beslissing mag worden betrokken onder de mededeling dat dit vanwege de ontvangst op 3 juli 2025 niet nauwkeurig kon worden bestudeerd. De andere partijen in de hoofdzaak zijn uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het verzoek om wraking, maar aan hen zijn verder geen stukken uit de wrakingsprocedure verstrekt. De staatsraad ontvangt wel de stukken in een wrakingsprocedure via de griffie. Op de klacht van [verzoeker] over een griffiemedewerker heeft de voorzitter van de Afdeling al gereageerd bij brief van 7 juli 2025, waarin onder meer is toegelicht dat deze griffiemedewerker niet inhoudelijk is betrokken bij de wrakingsprocedure. Ten slotte hanteert de wrakingskamer de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechterlijke colleges 2022, zoals die in de Staatscourant is geplaatst, en niet een afwijkend intern protocol.
Het verzoek inhoudelijk
4.       Aan zijn verzoek om wraking heeft [verzoeker] - kort weergegeven - ten grondslag gelegd dat het arbeidsverleden van de staatsraad in samenhang met de gang van zaken op de zitting de schijn heeft gewekt dat de staatsraad partijdig is. [verzoeker] zet uiteen dat hij jarenlang een geschil heeft gehad met de rijksoverheid, die daarbij vertegenwoordigd werd door advocatenkantoor Pels Rijcken. Met advocaten van dit kantoor had hij eerder al vertrouwelijke en persoonlijke informatie gedeeld. Dit heeft geleid tot door [verzoeker] gevoerde klachtenprocedures tegen dit kantoor. Van dit kantoor was de staatsraad advocaat, partner en tijdelijk bestuurder en hij moet dus kennis hebben gehad van de zaak van [verzoeker]. Daarnaast heeft de staatsraad als advocaat advies uitgebracht aan de gemeente Bergen, waarvan het college van burgemeester en wethouders het bestuursorgaan in de hoofdzaak is. Ook heeft de staatsraad als advocaat advies uitgebracht aan de nabij gelegen gemeenten Castricum en Heiloo over een kwestie die verband houdt met het perceel van [verzoeker]. Op de zitting heeft de staatsraad vervolgens de schijn gewekt partijdig te zijn door zijn vraagstelling. Volgens [verzoeker] heeft het gemeentebestuur een omwonende geïnstrueerd om bezwaar te maken na publicatie van een aan [verzoeker] van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Door dit niet te doorzien, maar de bespreking op de zitting te beperken tot de vraag of de betrokken omwonenden belanghebbend zijn, heeft de staatsraad klaarblijkelijk het standpunt van het college al omarmd en daarmee de schijn van partijdigheid gewekt.
4.1.    De ratio van artikel 8:15 van de Awb is blijkens de wetsgeschiedenis gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Een wrakingsgrond dient dan ook volgens vaste jurisprudentie gelegen te zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de staatsraad die de zaak behandelt. Daarbij geldt als maatstaf dat de staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker om wraking is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
4.2.    De staatsraad werkt sinds oktober 2022 bij de Afdeling. Wat [verzoeker] naar voren heeft gebracht over zijn voormalige functie als advocaat/partner en tijdelijk bestuurder bij advocatenkantoor Pels Rijcken, leidt niet tot het oordeel dat de staatsraad in deze zaak vooringenomen of partijdig is. De staatsraad heeft in zijn schriftelijke reactie benadrukt dat hij als advocaat/partner en tijdelijk bestuurder geen bemoeienis heeft gehad met de behandeling van een zaak van [verzoeker] en daar dan ook niets van weet. Ook staat in de reactie van de staatsraad dat hij als advocaat één keer advies heeft uitgebracht aan de gemeente Bergen, meer dan vijf jaar geleden. Dit betrof niet het perceel van [verzoeker], maar een bestemmingsplan voor het centrum van Bergen. Verder heeft hij één keer de gemeenten Heiloo en Castricum bijgestaan, maar deze zaak had geen betrekking op het perceel van [verzoeker] of de gemeente Bergen. Weliswaar heeft [verzoeker] verklaard dat hij over bescheiden beschikt waaruit wel van de door hem bedoelde bemoeienis van de staatsraad zou blijken, maar daarvan heeft hij niets overgelegd. De overgelegde bescheiden betreffen alleen het kantoor Pels Rijcken in het algemeen. [verzoeker] heeft dus geen objectieve feiten of omstandigheden naar voren gebracht waarmee hij aannemelijk heeft gemaakt dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering rechtvaardigen op de maatstaf dat een staatsraad verondersteld wordt uit hoofde van zijn aanstelling onpartijdig te zijn.
4.3.    Verder levert het handelen van de staatsraad op zitting geen zwaarwegende aanwijzing op voor de (schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid, ook niet als dit in samenhang wordt bezien met het arbeidsverleden van de staatsraad. Dat de staatsraad het standpunt van [verzoeker] over het bezwaar van een omwonende niet heeft vooropgesteld bij de bespreking van het dossier, is geen aanwijzing voor vooringenomenheid of partijdigheid. In het proces-verbaal van de zitting staat dat de staatsraad over de belanghebbendheid van de betrokken omwonenden geen vragen heeft en daarover een beslissing zal nemen. Vervolgens is [verzoeker] in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt over de betrokkenheid van het college bij het bezwaar toe te lichten. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat de staatsraad op een zodanige wijze vooruit is gelopen op de uitkomst van de zaak dat daaruit partijdigheid blijkt. [verzoeker] heeft ook verder geen objectieve feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat sprake van partijdigheid is.
5.       [verzoeker] heeft in zijn nadere stukken en op de zitting diverse inhoudelijke aspecten van de hoofdzaak aan de orde gesteld. De taak van de wrakingskamer beperkt zich tot de beoordeling of de handelingen van de staatsraad blijk geven van vooringenomenheid en de wrakingskamer mag in dat verband alleen de vraag beantwoorden of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Dit is in de kern de wettelijke norm die is opgenomen in artikel 8:15 van de Awb. Aan de behandeling van de betogen van [verzoeker] die verband houden met de inhoud van de hoofdzaak, komt de wrakingskamer daarom niet toe.
6.       Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat er geen gronden zijn voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Boer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2025
745