ECLI:NL:RVS:2025:3340
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 18 april 2025 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de betrokkene had goedgekeurd. De minister had deze aanvraag eerder op 25 februari 2025 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister niet deugdelijk had gemotiveerd waarom de aanvraag was afgewezen en vernietigde het besluit, waarbij de minister werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 23 juli 2025 geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling bevestigde dat de minister in zijn beoordeling van de situatie in Jemen, waar de betrokkene vandaan komt, niet alle relevante omstandigheden in aanmerking had genomen. Dit betreft met name de slechte humanitaire situatie en het actuele geweldsniveau in Jemen, die van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag op basis van artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn.
De enige grief van de minister werd verworpen en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.