202407906/1/V2.
Datum uitspraak: 16 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 3 december 2024 in zaak nr. NL24.36947 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 3 december 2024 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Op verzoek van de Afdeling hebben de minister en appellant nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak nr. 202407336/1/V2 ter zitting behandeld op 16 april 2025, waar appellant, bijgestaan door mr. J. Sinnema, advocaat in Heereveen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.P. Guérian, zijn verschenen. Verder is M. Chaker als tolk verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Appellant heeft de Jemenitische nationaliteit en is geboren op [geboortedaum] 2006. Hij komt uit Aden en hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vreest voor de oorlog, bombardementen en rekrutering in Jemen. Ook zijn vader is bedreigd wegens zijn werk in het onderwijs.
1.1. De minister heeft de asielaanvraag van appellant afgewezen. Volgens haar heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege individuele omstandigheden een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van ernstige schade wegens het willekeurige geweld in Jemen.
1.2. In deze uitspraak gaat de Afdeling in op het beleid in paragraaf C7/19.4.2 van de Vc 2000, waarin de minister heeft bepaald dat het aantal burgerslachtoffers in samenhang met de omvang van het huidige geweldsniveau in Jemen, afgezet tegen de totale omvang van de bevolking, niet zodanig is dat van willekeurig en wijdverbreid geweld in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn gesproken kan worden, waarbij alleen de aanwezigheid van een persoon leidt tot een reëel risico op ernstige schade. Dit wordt ook wel de ‘hoogste gradatie’ of ‘meest uitzonderlijke situatie’ genoemd. Er wordt wel een hoge mate van willekeurig geweld aangenomen, maar deze lagere gradatie houdt volgens de minister in dat een vreemdeling aannemelijk dient te maken dat de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden in combinatie met de intensiteit van willekeurig geweld in Jemen zorgt voor een reëel risico op ernstige schade wegens het willekeurige geweld. Dit wordt ook wel de ‘minder uitzonderlijke situatie’ genoemd. De minister heeft in de Kamerbrief van 18 maart 2024, met kenmerk 19637, nr. 3215, de daarbij horende beslisnota, met kenmerk 4939551, en WBV 2024/9, (Stcrt. 2024, nr. 13067), haar gewijzigde landenbeleid voor Jemen uiteengezet. Aanleiding voor de wijziging zijn het in april 2022 gesloten bestand, de informatie uit het algemeen ambtsbericht over Jemen van september 2023 (hierna: het ambtsbericht) en het arrest X en Y van het Hof van Justitie van 9 november 2023, ECLI:EU:C:2023:843, over artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
1.3. De Afdeling betrekt bij haar toetsing ook stukken waarop partijen pas na de uitspraak van de rechtbank een beroep hebben gedaan. Dit doet zij omwille van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling, de rechtsbescherming in algemene zin en de actualiteitswaarde van de uitspraak voor de behandeling van asielzaken van vreemdelingen die zich beroepen op de algemene veiligheidssituatie en de humanitaire situatie in Jemen. Deze toetsing beperkt zich, gelet op de artikelen 8:65, eerste lid, en 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, tot het moment van sluiting van het onderzoek ter zitting bij de Afdeling op 16 april 2025. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2017, onder 2.3. Grief over de algemene veiligheidssituatie
2. Appellant klaagt in de eerste grief over het oordeel van de rechtbank dat de minister niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat in Jemen geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, en dat niet kan worden aangenomen dat hij alleen door zijn aanwezigheid in Jemen een reëel risico loopt op ernstige schade. Hij betoogt dat uit verschillende bronnen blijkt dat er in Jemen een onzekere veiligheidssituatie is, ondanks de gesloten wapenstilstand in april 2022. Daarbij wijst appellant onder meer op informatie uit het ambtsbericht en informatie van het Armed Conflict Location and Event Data (hierna: ACLED), UNICEF, het Sanaa Center for Strategic Studies, Human Rights Watch en Mwatana for Human Rights. Verder betoogt hij dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de intensiteit van het gewapende conflict tussen diverse strijdende actoren, het opzettelijk geweld tegen burgers door onder meer landmijnen en droneaanvallen, de omstandigheid dat het conflict al meer dan tien jaar voortduurt, het aantal ontheemden, de humanitaire situatie die enorm slecht is, het ontbreken van een veiligheidsstructuur in Jemen, het gebied waar hij naar zou moeten terugkeren en de reisroute.
Leeswijzer
3. Het oordeel van de Afdeling over de veiligheidssituatie in Jemen is gebaseerd op alle door partijen overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4200, onder 6.3. De Afdeling zet hierna, onder 4 tot en met 4.2, het juridisch kader uiteen. Daarbij gaat zij ook in op de vraag of, en zo ja, hoe humanitaire omstandigheden relevant kunnen zijn in de beoordeling in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Vervolgens bespreekt de Afdeling, onder 5 tot en met 5.8, aan de hand van de door partijen aangevoerde informatie over de feitelijke omstandigheden in Jemen, de elementen die relevant zijn voor de beoordeling of in Jemen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Daarna volgt, onder 6 tot en met 6.1, het oordeel van de Afdeling dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat in Jemen geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie waarin de mate van willekeurig geweld in een gewapend conflict zo hoog is dat een burger die terugkeert alleen al door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade. Concluderend bespreekt de Afdeling, onder 9, de betekenis van de uitspraak. Juridisch kader
4. De nationaalrechtelijke grondslag voor de drie afzonderlijke onderdelen van artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn is neergelegd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. De Vw 2000 voorziet daarmee in de bescherming die artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn biedt en de uitleg die het Hof daaraan heeft gegeven. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927, onder 4.2. Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000 biedt bescherming in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in een gewapend conflict zo hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger in het betrokken land alleen al door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade. In de uitspraak van 17 juli 2024 gaat de Afdeling in op het toetsingskader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn naar aanleiding van het arrest X en Y. In dit arrest, punten 40-41, geeft het Hof uitleg aan het begrip schade, zoals omschreven in artikel 15, aanhef en onder c, dat betrekking heeft op een algemener risico op ernstige schade dan de risico’s onder a en b van dat artikel. Het gaat volgens het Hof in onderdeel c in ruimere zin over een bedreiging van het leven of de persoon van een burger, en niet zozeer over bepaalde gewelddadigheden. Onderdeel c gaat over de situatie waarin een gewapend conflict willekeurig geweld meebrengt en waarin de mate van geweld dermate hoog is dat kan worden aangenomen dat iemand die terugkeert, alleen al door zijn aanwezigheid in een land of gebied, een reëel risico op schade zou lopen ongeacht zijn identiteit en persoonlijke situatie. Vervolgens is het Hof in het arrest, punt 42, ingegaan op andere, minder uitzonderlijke, situaties waarbij elementen die verband houden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van een vreemdeling wel relevant zijn.
Uit het arrest van het Hof van 9 november 2023 volgt dus dat artikel 15, aanhef en onder c, allereerst gaat over de situatie waarin de mate van willekeurig geweld, in het kader van een gewapend conflict, zo hoog is dat een ieder alleen al door zijn aanwezigheid in dat land of gebied een reëel risico loopt op ernstige schade. In deze meest uitzonderlijke situatie wordt niet toegekomen aan het betrekken van individuele omstandigheden. Het Hof legt verder uit dat artikel 15, aanhef en onder c, ook betrekking kan hebben op een ‘minder uitzonderlijke situatie’. Dan moet niet alleen gekeken worden naar de veiligheidssituatie in het land van herkomst, maar ook naar de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van een vreemdeling. Hoe meer een vreemdeling aannemelijk kan maken dat zijn individuele omstandigheden voor een verhoogd risico zorgen, hoe minder willekeurig geweld er is vereist om in aanmerking te komen voor subsidiaire bescherming. Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024, onder 4 en 5.3.
Verder heeft het Hof in het arrest CF en DN van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:472, punten 43 en 45, elementen genoemd die relevant zijn voor de beoordeling of sprake is van een uitzonderlijke situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Bij deze beoordeling moeten alle relevante omstandigheden globaal in aanmerking worden genomen. Specifiek wijst het Hof op de intensiteit van de gewapende confrontaties, het organisatieniveau van de betrokken strijdkrachten en de duur van het conflict, alsook andere elementen zoals de geografische omvang van het gebied waar het willekeurige geweld plaatsvindt, de daadwerkelijke bestemming van een vreemdeling bij terugkeer en het antwoord op de vraag of de strijdende partijen ook opzettelijk geweld gebruiken tegen burgers. Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1054, onder 2.1. De Afdeling heeft eerder overwogen in de uitspraak van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:84, onder 2.2, dat bij de beoordeling of een uitzonderlijke situatie zich voordoet onder meer van belang is of de bij het gewapende conflict betrokken partijen zich richten tegen burgers of vechten op een manier die het risico op willekeurige burgerslachtoffers vergroot, of de geweldpleging wijdverspreid is, of het gewapende conflict al dan niet beperkt is tot bepaalde gebieden, en ook hoeveel burgers slachtoffer zijn geworden van het geweld of als gevolg daarvan ontheemd zijn geraakt. 4.1. Partijen zijn het er niet over eens of er in Jemen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie, en of humanitaire omstandigheden bij de beoordeling daarvan relevant kunnen zijn. De minister betoogt dat humanitaire omstandigheden slechts een rol in deze beoordeling kunnen spelen als sprake is van de uitzonderlijke situatie dat strijdende partijen in een gewapend conflict bewust catastrofale humanitaire omstandigheden creëren als oorlogsmethodiek en dit onderdeel is van het willekeurig geweld. Als voorbeeld noemt de minister de omsingeling van een stad. Daarentegen betoogt appellant dat humanitaire omstandigheden die een direct of indirect gevolg zijn van handelen en/of nalaten van een actor van ernstige schade, betrokken moeten worden in de beoordeling of een vreemdeling subsidiaire bescherming behoeft, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Er moet volgens appellant sprake zijn van een causaal verband tussen de ernstige en individuele bedreiging wegens slechte humanitaire omstandigheden en het willekeurige geweld. Daarbij wijst appellant op de Country Guidance Afghanistan van het European Union Agency for Asylum uit mei 2024, pagina 119. Als voorbeelden van vormen van schade door humanitaire omstandigheden als direct gevolg van willekeurig geweld noemt appellant dood, letsel en ontheemding. Voor vormen die als indirect gevolg zijn aan te merken, noemt appellant de gevolgen voor burgers van de vernietiging van infrastructuur, ontzegging van of beperkte toegang tot humanitaire hulp en gezondheidszorg wegens wegblokkades en problemen met de voedselvoorziening die hongersnood veroorzaken.
4.2. Gelet op het onder 4 uiteengezette juridisch kader moet de minister bij de beoordeling of sprake is van een uitzonderlijke situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn alle relevante omstandigheden globaal in aanmerking nemen. Naar het oordeel van de Afdeling stelt de minister daarom terecht dat humanitaire omstandigheden niet doorslaggevend of bepalend zijn in de globale beoordeling van een uitzonderlijke situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Maar dat betekent niet dat humanitaire omstandigheden alleen in deze beoordeling relevant kunnen zijn als strijdende partijen in een gewapend conflict bewust catastrofale humanitaire omstandigheden creëren als oorlogsmethodiek. Humanitaire omstandigheden die het directe of het indirecte gevolg zijn van het handelen en/of het nalaten van een actor van ernstige schade die partij is bij een gewapend conflict in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, moeten als relevante omstandigheid in deze globale beoordeling worden betrokken. Slechte humanitaire omstandigheden als gevolg van het klimaat en natuurlijke fenomenen, zoals droogte en overstromingen, zijn in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, niet relevant. Die omstandigheden staan immers niet in verband met het willekeurig geweld. Humanitaire omstandigheden die geen verband houden met willekeurig geweld, kunnen wel een rol spelen in de meer algemene beoordeling onder artikel 3 van het EVRM of uitzetting een reëel risico op blootstelling aan een onmenselijke behandeling oplevert. Vergelijk het arrest Sufi en Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk van het EHRM van 28 november 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD000831907 en eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023, onder 3.2 en 3.3.
Feitelijke situatie
5. Aan de hand van het uiteengezette juridisch kader en wat partijen hebben aangevoerd, bespreekt de Afdeling nu de feiten en omstandigheden in Jemen die relevant zijn voor de beoordeling of sprake is van de meest uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, zoals appellant betoogt. De minister heeft in haar reactie op de door de Afdeling gestelde vragen bevestigd dat alle factoren die voor het beoordelen van de intensiteit van willekeurig geweld in Jemen relevant zijn, in onderlinge samenhang zijn gewogen. Volgens de minister moet worden aangenomen dat het aantal burgerslachtoffers in samenhang met de omvang van het huidige geweldsniveau in Jemen, afgezet tegen de totale omvang van de bevolking, niet zodanig is dat kan worden gesproken van willekeurig en wijdverbreid geweld in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000, waarbij louter de aanwezigheid van een persoon leidt tot een reëel risico op ernstige schade.
5.1. De Afdeling stelt vast dat de minister in haar beoordeling van de gradatie van het willekeurig geweld de in paragraaf C2/3.3.3.1 van de Vc 2000 genoemde criteria, die zijn gebaseerd op het onder 4 uiteengezette juridisch kader, heeft toegepast. Appellant heeft niet gesteld dat de minister niet alle relevante informatie bij deze beoordeling heeft betrokken. Hij betoogt wel dat de minister op grond van de in actuele landeninformatie beschreven situatie in Jemen tot een andere conclusie had moeten komen. De Afdeling komt hier later in de uitspraak, onder 6 en 6.1, op terug.
Algemene veiligheidssituatie
5.2. In de Kamerbrief van 18 maart 2024, de daarbij horende beslisnota en het ambtsbericht, genoemd onder 1.2 van deze uitspraak, staat dat gedurende de verslagperiode van het ambtsbericht de veiligheidssituatie in Jemen is verbeterd, in de zin dat het de facto bestand tussen de strijdende partijen over de hele verslagperiode heeft geleid tot een substantiële daling van gevechtshandelingen. Dit heeft geleid tot een relatief laag aantal doden en gewonden onder de burgerbevolking, zeker wanneer de aantallen worden afgezet tegen de beginjaren van de burgeroorlog, met name 2015 tot en met 2018, toen de burgeroorlog in alle hevigheid woedde. In de Kamerbrief staat dat de minister, naast het verminderde aantal burgerslachtoffers, ook rekening heeft gehouden met een aantal andere factoren, namelijk: de vrees voor een hernieuwde escalatie omdat het de facto bestand recentelijk onder druk is komen te staan, de escalatie van de economische oorlogsvoering door de strijdende partijen die bijdraagt aan de slechte humanitaire situatie, de omstandigheid dat de minister de afgelopen jaren de hoogste gradatie binnen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000 heeft aangenomen en een aantal EU-lidstaten deze gradatie nog steeds aannemen voor heel Jemen of delen daarvan, en het grote aantal ontheemden in Jemen, ten dele als gevolg van het jarenlange conflict.
Regionale spreiding van geweld
5.3. Uit de overgelegde landeninformatie volgt dat in Jemen sprake is van willekeurig geweld binnen een gewapend conflict. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Het conflict is in 2015 begonnen, maar volgens het ambtsbericht vond er na het bestand van 2 april 2022 en het daaropvolgende, en nog steeds geldende, de facto bestand geen front overschrijdende escalatie plaats, al deden zich incidenteel en op gezette tijden wel gevechtshandelingen voor. Vijandelijkheden en gewelddadige incidenten in Jemen zijn vanaf 2021 in intensiteit afgenomen. De beperkte militaire activiteiten vonden plaats langs de frontlinies, in het bijzonder in Marib, Taiz, Al Dhale, Al Hudayda, Lahj en langs de grens met Saoedi-Arabië, waarbij ook burgerslachtoffers vielen. Houthi-rebellen zouden drones, scherpschutters en mortieren gebruiken dicht bij dichtbevolkte delen. Als reactie op de Houthi-aanvallen op schepen in de Rode Zee voeren internationale actoren luchtaanvallen uit op verschillende doelen in door Houthi gecontroleerde gebieden in Jemen, waaronder op militaire doelen en civiele infrastructuur.
Gerichtheid van het geweld en het risico op willekeurige burgerslachtoffers
5.4. Wat betreft de vraag of de bij een gewapend conflict betrokken actoren zich richten tegen burgers, dan wel vechten op een manier die het risico op willekeurige burgerslachtoffers vergroot, volgt uit de overgelegde landeninformatie dat er door het bestand en het daaropvolgende de facto bestand sprake is van een daling van het aantal burgerslachtoffers als gevolg van directe beschietingen en bombardementen. De minister heeft er in haar beantwoording van de vragen van de Afdeling op gewezen dat in Jemen in 2024 ongeveer 39 miljoen inwoners wonen en het aantal sterfgevallen zou neerkomen op 0,04 procent van de totale bevolking van het land. Verder blijkt uit door de minister betrokken informatie dat in 2021 twintig procent van de Jemenitische bevolking werd blootgesteld aan de gevolgen van het gewapende conflict, terwijl dit in 2024 negentien procent was. Met name de Houthi’s zijn verantwoordelijk voor aanvallen op burgerdoelen. Achtergebleven landmijnen en explosieve oorlogsresten veroorzaken met name slachtoffers langs voormalige frontlijnen. In 2021 waren er 50 geregistreerde incidenten met exploderende mijnen en explosieve oorlogsresten waarbij burgerslachtoffers vielen ten opzichte van 183 geregistreerde incidenten in 2023. In de reactie op de door de Afdeling gestelde vragen heeft de minister geantwoord dat dit een aanzienlijke toename is. De minister heeft ter zitting erkend dat zij bij de berekening van het aantal burgerslachtoffers ten onrechte de slachtoffers als gevolg van landmijnen en explosieve oorlogsresten niet heeft meegenomen. Ook vielen er burgerslachtoffers door geweervuur, artillerie- of mortierbeschietingen en luchtaanvallen. Burgers kunnen dus nog wel slachtoffer worden van de oorlogsmethoden die de strijdende partijen gebruiken. Daarnaast is er in toenemende mate sprake van confrontaties tussen internationale actoren en Houthi’s. Het aantal burgerslachtoffers die zijn gevallen door deze recente confrontaties is niet door de minister meegenomen in de berekeningen over de gerichtheid van het geweld en het aantal burgerslachtoffers als gevolg van willekeurig geweld. Uit de door de minister ter zitting overgelegde landkaart met geweldsincidenten van het ACLED blijkt dat er in de periode van 1 september 2023 tot en met 4 april 2025 in totaal 3.651 geweldsincidenten zijn geregistreerd, waarvan ongeveer 1.500 incidenten gericht waren tegen burgers. Deze geweldsincidenten vinden voornamelijk plaats in het noordwesten van Jemen.
Veiligheidsstructuur
5.5. Partijen zijn het erover eens dat de intensiteit van de gewapende confrontaties, met veel verschillende wapens, tussen de betrokken actoren hoog is en dat hun organisatieniveau hoog is. Zoals blijkt uit het ambtsbericht zijn de belangrijkste gewapende actoren in Jemen de Houthi-rebellen, vooral gesteund door Iran, de regeringseenheden en milities, gesteund door een internationale coalitie onder aanvoering van Saoedi- Arabië, en separatistische troepen van de Southern Transitional Council, gesteund door de Verenigde Arabische Emiraten. Daarnaast speelden andere groepen zoals Al Qaida en IS een beperkte rol in de gevechtshandelingen. De Houthi-rebellen besturen meer dan 70 procent van de bevolking van het land en zij hebben een substantieel deel van de nationale wapenvoorraad van Jemen in beslag genomen en militaire eenheden geïntegreerd in hun militaire structuur. Ook hebben zij geavanceerde drone- en rakettechnologieën van Iran verworven.
Gebied van terugkeer
5.6. Partijen zijn het erover eens dat er nauwelijks tot geen informatie beschikbaar is over uitgeprocedeerde asielzoekers uit Europa of andere westerse landen die terugkeren naar Jemen. Appellant komt uit Aden, een stad die volgens het ambtsbericht onder controle staat van de Southern Transitional Council. Appellant wijst op landeninformatie waaruit blijkt dat het geweld in Aden is toegenomen sinds 2024. De minister heeft ter zitting erkend dat zij in de besluitvorming niet expliciet is ingegaan op Aden als gebied van terugkeer voor appellant in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, maar zij stelt dat het impliciet is betrokken in de motivering, omdat zijn familie daar onder normale omstandigheden zou leven.
Ontheemden
5.7. Partijen zijn het erover eens dat volgens gegevens van het ambtsbericht, de United Nations High Commissioner for Refugees en de Internationale Organisatie voor Migratie in 2024 zich circa 4,5 miljoen ontheemden in Jemen bevonden. Het percentage van ontheemding als direct gevolg van het gewapende conflict steeg van 42 procent in 2023 tot 61 procent in 2024. Daarnaast was in 2024 36 procent van de nieuwe ontheemding te wijten aan economische redenen en 3 procent aan klimaatgerelateerde omstandigheden.
Humanitaire omstandigheden
5.8. Zoals volgt uit het ambtsbericht hebben diverse organisaties de situatie in Jemen als de grootste humanitaire crisis in de wereld getypeerd. Veel mensen werden getroffen door de ontheemdensituatie, vooral in de provincies Al Hudayda, Al Jawf, Marib en Taiz. Uit het ambtsbericht volgt dat stijgende voedsel- en brandstofprijzen, droogte, overstromingen en de economische oorlogsvoering van strijdende partijen de belangrijkste oorzaken waren van de slechte humanitaire omstandigheden en de ontheemding. Verder blijkt uit het ambtsbericht dat in 2022 23,4 miljoen mensen in Jemen afhankelijk waren van humanitaire ondersteuning. In 2023 was dit naar schatting lager, namelijk 21,6 miljoen mensen. De grote afhankelijkheid van humanitaire hulp onder de bevolking belette de strijdende partijen niet om toegang tot deze hulp te dwarsbomen. Tegenover de sterke afname van de intensiteit van het militaire conflict sinds het begin van het bestand, stond een escalatie van de economische oorlogsvoering door de Houthi-rebellen. Ongeveer de helft van de bevolking kende volgens het ambtsbericht in 2022 geen voedselzekerheid, 4,7 miljoen vrouwen en kinderen waren ondervoed en meer dan de helft van de bevolking had geen toegang tot veilig drinkwater of adequate sanitaire voorzieningen. De wapenstilstand leidde over het geheel genomen wel tot betere toegang van hulporganisaties tot hulpbehoevende gemeenschappen, al gold dat vooral voor de zuidelijke provincies die niet onder controle van de Houthi-rebellen vallen. Partijen betwisten deze informatie niet.
Beoordeling
6. Gelet op het voorgaande, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat in Jemen geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie, waarbij de mate van willekeurig geweld in een gewapend conflict zo hoog is dat een burger die terugkeert alleen al door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade. Appellant betoogt terecht dat de minister in de globale beoordeling van een uitzonderlijke situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, ten onrechte de slachtoffers als gevolg van landmijnen en explosieve oorlogsresten, de recente confrontaties en het verhoogde percentage ontheemden als direct gevolg van het gewapende conflict in Jemen niet kenbaar heeft betrokken. Uit actuele landeninformatie overgelegd door appellant blijkt dat de daling van het aantal burgerslachtoffers sinds het bestand en de facto bestand onder druk is komen te staan en dat de intensiteit van het gewapende conflict tussen diverse strijdende actoren weer is toegenomen, zoals beschreven onder 5.4 van deze uitspraak. Ook is de minister in de beoordeling niet expliciet ingegaan op Aden als gebied van terugkeer voor appellant. Uit het arrest CF en DN, punt 43, volgt echter dat de minister onder meer de daadwerkelijke bestemming in het geval van terugzending naar het betrokken land of gebied moet betrekken in de beoordeling. Verder heeft de minister in deze beoordeling ten onrechte niet de humanitaire omstandigheden betrokken die het directe of het indirecte gevolg zijn van het handelen en/of het nalaten van een actor van ernstige schade in het kader van willekeurig geweld in het binnenlands gewapende conflict in Jemen. Daarbij acht de Afdeling relevant dat uit het ambtsbericht volgt dat Houthi-rebellen toegang tot humanitaire hulp weigeren, dat toegang daartoe in sommige gevallen non-existent is en dat er veel incidenten plaatsvinden waarbij humanitaire toegang wordt gehinderd. Deze omstandigheden zijn het gevolg van handelen en/of nalaten door de Houthi-rebellen in het kader van willekeurig geweld in een binnenlands gewapend conflict en vallen daardoor dus binnen de reikwijdte van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
6.1. Concluderend oordeelt de Afdeling dat de minister haar standpunt dat in Jemen geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
6.2. De eerste grief slaagt.
7. In de derde grief klaagt appellant terecht dat de rechtbank ten onrechte in de beoordeling van het reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM alleen heeft volstaan met een verwijzing naar haar oordeel over de algemene situatie in Jemen en zijn persoonlijke omstandigheden in het kader van het reëel risico op ernstige schade wegens het willekeurig geweld. Hij betoogt terecht dat de rechtbank ook had moeten toetsen of hij een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM wegens humanitaire omstandigheden in Jemen die geen verband houden met het willekeurig geweld. Deze omstandigheden kunnen immers relevant zijn in het kader van artikel 3 van het EVRM, zoals overwogen onder 4.2 van deze uitspraak.
7.1. De derde grief slaagt.
8. Wat appellant aanvoert in de tweede grief over artikel 3 van het EVRM behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het beroep is gegrond en de Afdeling vernietigt het besluit van 26 augustus 2024. Dit betekent dat de minister een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag van appellant. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Wat betekent het oordeel van de Afdeling?
9. Wat de Afdeling onder 4.2 tot en met 6.1 heeft overwogen, betekent dat de minister de beoordeling of in Jemen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De minister moet een nieuwe beoordeling in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn verrichten aan de hand van alle relevante en actuele omstandigheden in Jemen. Daarbij is relevant dat er een nieuw algemeen ambtsbericht van april 2025 over Jemen is.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 3 december 2024 in zaak nr. NL24.36947;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 26 augustus 2024, V-[…];
V. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 4.081,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Toonen, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Toonen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025
979