ECLI:NL:RVS:2025:3341

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
BRS.25.000401
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 10 april 2025 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel van de betrokkene had goedgekeurd. De minister had op 29 januari 2025 de aanvraag afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat deze afwijzing niet deugdelijk was gemotiveerd en vernietigde het besluit. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 23 juli 2025 uitspraak gedaan. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister niet voldoende had onderbouwd hoe de slechte humanitaire situatie in Jemen en andere relevante omstandigheden in de beoordeling waren meegenomen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de minister niet deugdelijk had gemotiveerd waarom de aanvraag was afgewezen.

De minister werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die op € 907,00 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten over asielaanvragen, vooral in het licht van de humanitaire situatie in het land van herkomst van de aanvrager.

Uitspraak

BRS.25.000401
Datum uitspraak: 23 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 10 april 2025 in zaak nr. NL25.5300 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2025 heeft de minister een aanvraag van betrokkene om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 10 april 2025 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. F. Jansen, advocaat in Utrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.        Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Bij uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3153, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister de beoordeling in het beleid in paragraaf C7/19.4.2 van de Vc 2000 of in Jemen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Bij deze beoordeling zijn namelijk niet alle relevante omstandigheden globaal in aanmerking genomen. Gelet op deze uitspraak van de Afdeling, onder 4.2, 6 en 6.1, heeft de rechtbank dus terecht overwogen dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd hoe zij de slechte humanitaire situatie in Jemen in combinatie met de andere door betrokkene overgelegde informatie over het actuele geweldsniveau en andere relevante omstandigheden weegt in de beoordeling in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
1.1        De eerste en tweede grief slagen niet.
2.        Het hoger beroep is ongegrond. Het is niet nodig wat de minister in de derde grief heeft aangevoerd over de persoonlijke omstandigheden te bespreken. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.        veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Toonen, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Toonen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025
979