ECLI:NL:RVS:2025:3348

Raad van State

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
202403874/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
  • J. Schipper-Spanninga
  • M. den Heyer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 16 oktober 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvragen van betrokkenen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Tegen deze afwijzing hebben betrokkenen op 11 juni 2024 beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, het besluit van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen twee weken na bekendmaking van de uitspraak aan betrokkenen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet verlenen. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

In het hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de grieven van de staatssecretaris beoordeeld. De eerste grief van de staatssecretaris, die betrekking had op de motivering van de uitspraak van de rechtbank, werd niet verder gemotiveerd omdat deze geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De tweede grief, die stelde dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak had voorzien, werd gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat het niet aan de rechtbank was om te bepalen dat de staatssecretaris binnen twee weken een verblijfsvergunning moest verlenen, maar aan de minister zelf.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de termijn voor het verlenen van de verblijfsvergunning oplegde, maar bevestigde de uitspraak voor het overige. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.

Uitspraak

202403874/1/V2.
Datum uitspraak: 22 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 11 juni 2024 in zaken nrs. NL23.35597 en NL23.35599 in het geding tussen:
[betrokkene 1] en [betrokkene 2]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aanvragen van betrokkenen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 11 juni 2024 heeft de rechtbank de daartegen door betrokkenen ingestelde beroepen gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen twee weken na bekendmaking van de uitspraak hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet verlenen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Betrokkenen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De minister heeft een nader stuk ingediend.
De minister heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
Overwegingen
1.       Wat de minister in de eerste grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De minister klaagt in de tweede grief terecht dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien door de staatssecretaris, de rechtsvoorganger van de minister, in haar uitspraak op te dragen om binnen twee weken na de bekendmaking hiervan aan betrokkenen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen en te bepalen dat die uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het is in beginsel niet aan de rechtbank, maar aan de minister om te beslissen of de uitspraak van de rechtbank noopt tot verlening van de gevraagde verblijfsvergunning. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 20 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:619. De grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris binnen twee weken na bekendmaking van de uitspraak betrokkenen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet verlenen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 11 juni 2024 in zaken nrs. NL23.35597 en NL23.35599, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid binnen twee weken na bekendmaking van de uitspraak betrokkenen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet verlenen;
III.      bevestigt die uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. J. Schipper-Spanninga en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2025
853