202502493/1/A2.
Datum uitspraak: 23 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van de Technische Universiteit Delft (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 29 augustus 2024 heeft de decaan van de faculteit Mechanical Engineering [appellante] een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) gegeven.
Bij beslissing van 20 maart 2025 heeft het CBE het hiertegen ingestelde administratief beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 5 juni 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. J. Paijmans, advocaat in Utrecht, en het CBE, vertegenwoordigd door mr. S.M. Jurg-Smith, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] is in het studiejaar 2022-2023 begonnen aan de bacheloropleiding Werktuigbouwkunde. Na haar eerste studiejaar heeft zij uitstel van het bindend studieadvies gekregen. Dit uitstel betekende dat zij in het studiejaar 2023-2024 de volledige propedeuse moest afronden. Omdat zij hieraan niet heeft voldaan, ontving zij na afloop van het tweede studiejaar een BNSA op 29 augustus 2024. [appellante] stelde hiertegen op 12 november 2024 administratief beroep in. Dit is buiten de beroepstermijn van zes weken. [appellante] heeft hierop van het CBE de gelegenheid gekregen om uit te leggen waarom de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
Besluitvorming
2. Het CBE heeft het administratief beroep niet-ontvankelijk verklaard. Aan die beslissing heeft het ten grondslag gelegd dat [appellante] het beroep te laat heeft ingediend en die termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De beslissing van 29 augustus 2024 bevatte een duidelijke rechtsmiddelenclausule. [appellante] is verder in de tussenliggende periode wel in staat geweest om diverse vakken te volgen en daarmee studiepunten te halen. De stelling van [appellante] dat de persoonlijke omstandigheden maakten dat zij niet tijdig beroep in kon stellen, volgt het CBE dan ook niet.
Gronden in beroep
3. [appellante] betoogt in beroep dat haar administratief beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en wel inhoudelijk behandeld had moeten worden. Dat het administratief beroep te laat is ingesteld erkent zij, maar de termijnoverschrijding kan haar niet worden verweten. [appellante] was door diverse ingrijpende persoonlijkheden namelijk niet in staat eerder beroep in te stellen. Zij heeft zo snel mogelijk alsnog administratief beroep ingesteld. Het CBE legt artikel 6:11 van de Awb te beperkt uit. Het is niet alleen de vraag of er sprake is van duidelijke verhindering, de Black Label-uitspraak van het CBb van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, laat ook zien dat er bij geringe verwijtbaarheid voor een bestuursorgaan ruimte is om de termijnoverschrijding niet tegen te werpen. Daarbij komt dat [appellante] in administratief beroep niet is bijgestaan door een rechtsbijstandsverlener. Dat zij bekend wordt geacht met de procedure is onjuist. Haar eerder uitgestelde advies was niet het gevolg van een administratief beroep dus zij heeft juist niet eerder een procedure doorlopen. Beoordeling van het beroep
4. Niet in geschil is dat [appellante] het administratief beroep tegen de beslissing van 29 augustus 2024 te laat heeft ingediend. Als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest, blijft niet-ontvankelijkverklaring op die grond achterwege (artikel 6:11 van de Awb). Uit de Black Label-uitspraak onder 2.3, volgt dat hierbij relevant is of de termijnoverschrijding aan haar kan worden toegerekend, en of het bezwaarschrift is ingediend zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd.
4.1. [appellante] betoogt dat in de periode van termijnoverschrijding er zich persoonlijke omstandigheden voordeden die haar ervan weerhielden het administratief beroep tijdig in te dienen. Op de zitting bij de Afdeling heeft zij die omstandigheden toegelicht. De familie van [appellante] komt uit het oosten van Oekraïne, dit is door Rusland bezet gebied dat inmiddels al enige jaren gebukt gaat onder het gewapende conflict. Aan het begin van dit conflict was haar nichtje naar Nederland gekomen. Het lukte haar nichtje niet om hier te aarden, waardoor zij depressief werd. [appellante] heeft geprobeerd haar zoveel mogelijk te begeleiden, maar is daarin niet geslaagd. In de zomer van 2024 besloot haar nichtje om toch terug te keren naar Oekraïne. [appellante] is in de derde week van september met haar naar Warschau gevlogen, vanuit daar hebben ze de reis afgelegd naar de grens met Wit-Rusland. Vanaf die plek moest haar nichtje alleen verder naar de eindbestemming. [appellante] is begin oktober weer terug naar Nederland gereisd. Haar nichtje moest de reis nog verder afleggen, de communicatie was chaotisch en op enig moment is [appellante] het contact helemaal kwijtgeraakt. Dit speelde precies in de periode dat de deadline voor het administratief beroepschrift verliep. [appellante] stelt dat de zorg om haar familieleden, in het bijzonder haar nichtje, heeft gemaakt dat haar psychisch welzijn ernstig onder druk is komen te staan.
4.2. [appellante] is na terugkomst in Nederland bij haar moeder gaan wonen. Die heeft haar gemotiveerd om hulp te gaan zoeken bij de ontstane mentale problemen. [appellante] heeft geprobeerd ook haar studie op te pakken. Ze heeft een tentamen wiskunde afgelegd, omdat ze daar toch niet voor hoefde te studeren. Daarnaast heeft ze zich tot de docent van het openstaande vak gewend en haar situatie toegelicht. De docent wilde haar graag nog een kans geven, maar was technisch gebonden door het BNSA. De BSA-commissie verwees haar weer door naar het CBE. Het CBE heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat ze het verzoek uit coulance als een administratief beroep gericht tegen het BNSA heeft aangemerkt, ondanks dat volgens het CBE evident veel te laat was. Volgens het CBE zijn er veel schrijnende gevallen en het gaat het om een gebonden bevoegdheid met dus weinig ruimte. Dit standpunt geeft naar het oordeel van de Afdeling te weinig blijk van een op de persoon toegesneden, afweging van de belangen, zoals voorgeschreven door de Black Label-uitspraak van het CBb.
4.3. Naar het oordeel van de Afdeling moet de termijnoverschrijding, gelet op de persoonlijke situatie van [appellante], verschoonbaar worden geacht. Dit betekent dat het CBE het administratief beroep alsnog inhoudelijk moet behandelen en gelet op de persoonlijke omstandigheden van [appellante] moet afwegen of het BNSA in stand kan blijven. De Afdeling zal daarvoor een termijn stellen.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond en de Afdeling vernietigt de beslissing van 20 maart 2025.
6. Het CBE moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van beroep voor de examens van de Technische Universiteit Delft van 20 maart 2025 met kenmerk 2024-0226;
III. draagt het college van beroep voor de examens van de Technische Universiteit Delft op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen een nieuwe beslissing te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. veroordeelt het college van beroep voor de examens van de Technische Universiteit Delft tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van beroep voor de examens van de Technische Universiteit Delft aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrag van € 53,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O van Loon, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025
284-1043