202403717/1/A3.
Datum uitspraak: 23 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend in [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 april 2024 in zaak nr. 22/4400 in het geding tussen:
[partij A] en [partij B]
en
de bewaarder van het kadaster en de openbare registers.
Procesverloop
Op 19 februari 2018 heeft bijhouding van de basisregistratie kadaster (hierna: BRK) plaatsgevonden. Daarmee zijn de definitieve grenzen van een perceel van [partijen] in de BRK opgenomen.
Bij besluit van 19 juli 2022 heeft de bewaarder het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de bijhouding van 19 februari 2018 herroepen.
Bij uitspraak van 9 april 2024 heeft de rechtbank het door [partijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 juli 2022 vernietigd, het bezwaar van [appellanten] niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van dat besluit.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De bewaarder heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Zowel [appellanten] als [partijen] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 mei 2025, waar [appellant B], bijgestaan door mr. J.J.H. Hulshof, advocaat in Nijmegen, en de bewaarder, in de persoon van mr. P.A.M. Schamp, zijn verschenen. Aan de kant van [appellanten] is ook [persoon] verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 13 augustus 2015 is bij in het register onroerende zaken ingeschreven akte, voor zover hier van belang, het perceel, kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie A, nummer 7457, aan [appellanten] geleverd. De grenzen van dit perceel waren op dat moment voorlopig. Op 14 augustus 2015 is bij in het register onroerende zaken ingeschreven akte, voor zover hier van belang, het perceel, kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie A, nummer 7454, aan [partijen] geleverd. Ook de grenzen van dit perceel waren op dat moment voorlopig.
2. Op 19 februari 2018 zijn door aanwijs en meting de grenzen van perceel 7454 definitief vastgesteld, waaronder de grens tussen de percelen 7454 en 7457. Dit is vastgelegd in het relaas van bevindingen, kadastraal bekend gemeente Apeldoorn sectie A, archiefnummer 1710 (hierna: relaas van bevindingen). Op basis hiervan heeft de bewaarder op dezelfde dag de BRK bijgehouden. De bewaarder heeft op 8 maart 2018 [partijen] hierover per kennisgeving geïnformeerd. Op 4 januari 2021 hebben [appellanten] bezwaar tegen de bijhouding gemaakt, omdat zij het niet eens zijn met de definitief vastgestelde grens tussen de percelen 7454 en 7457. Bij het besluit van 19 juli 2022 heeft de bewaarder het bezwaar gegrond verklaard en de bijhouding herroepen. Hiertegen hebben [partijen] beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 juli 2022 vernietigd en het bezwaar van [appellanten] tegen de bijhouding niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij volgens haar onverschoonbaar te laat bezwaar hebben gemaakt.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1317, geoordeeld dat de bewaarder het bezwaar van [appellanten] tegen de bijhouding niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat het te laat is ingediend. In dit geval is de bijhouding bekend gemaakt aan [partijen], maar niet aan [appellanten]. Daarmee is de bijhouding niet overeenkomstig de Kadasterwet aan alle belanghebbenden bekendgemaakt. Dit betekent volgens de rechtbank echter niet dat [appellanten], zolang zij geen kennisgeving hebben ontvangen, te allen tijde nog van de bezwaarmogelijkheid gebruik konden maken. Dat zou in strijd zijn met de rechtszekerheid. [appellanten] kunnen niet meer in hun bezwaar worden ontvangen, omdat zij aanzienlijk eerder dan in januari 2021 op de hoogte waren of konden zijn van de bijhouding in 2018. Zij hebben het bezwaarschrift dan ook niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk ingediend, aldus de rechtbank. Beoordeling hoger beroep
Is de termijnoverschrijding in hoger beroep verschoonbaar?
4. [appellanten] hebben tegen de uitspraak van de rechtbank van 9 april 2024 bij brief, door de Afdeling ontvangen op 17 juni 2024, hoger beroep ingesteld. [partijen] voeren aan dat het hoger beroep van [appellanten] niet tijdig is ingediend en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Volgens hen hadden [appellanten] tijdig van de uitspraak van de rechtbank op de hoogte kunnen zijn. Zij wijzen er hierbij op dat [appellanten] een brief van de rechtbank van 13 december 2022, waarin zij in de gelegenheid worden gesteld om als partij aan de beroepsprocedure deel te nemen, waarschijnlijk hebben ontvangen. Dat de brief is gestuurd naar een adres waarop [appellanten] op dat moment niet meer stonden ingeschreven, doet hieraan volgens [partijen] niet af, omdat zij op 17 januari 2022 nog vanuit dat adres hebben gecorrespondeerd en het aan hen was om het Kadaster tijdig van hun verhuizing op de hoogte te stellen.
4.1. De uitspraak van de rechtbank is op 9 april 2024 verzonden. De Afdeling heeft het hogerberoepschrift van [appellanten] op 17 juni 2024 ontvangen. Dat is na het verstrijken van de voor het indienen van een hogerberoepschrift geldende termijn van zes weken. Het hogerberoepschrift is dus te laat ingediend.
4.2. Vanwege de te late indiening van het hogerberoepschrift moet het hoger beroep in beginsel niet-ontvankelijk worden verklaard. Maar op grond van artikel 6:11, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), blijft niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep achterwege als uit de feiten en omstandigheden van het geval blijkt dat het te laat indienen van het hogerberoepschrift niet aan de indiener toe te rekenen is. De Afdeling moet in dit verband bezien of zich bijzondere omstandigheden voordeden die maken dat de termijnoverschrijding niet aan [appellanten] kan worden toegerekend (zie de uitspraak van de Afdeling van 30 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1959). 4.3. [appellanten] voeren als bijzondere omstandigheden aan dat de rechtbank hen niet in de gelegenheid heeft gesteld om als partij deel te nemen aan de beroepsprocedure. Zij hebben pas kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank door een brief van de bewaarder van 30 mei 2024. Volgens hen hebben zij vervolgens zo snel mogelijk hoger beroep ingesteld.
4.4. De Afdeling is van oordeel dat de door [appellanten] aangevoerde omstandigheden zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden die maken dat het niet tijdig indienen van het hogerberoepschrift niet aan hen kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de brief van 13 december 2022, op basis van door de bewaarder verstrekte gegevens, naar een adres gestuurd waar zij volgens de basisregistratie personen per 1 mei 2021 niet meer stonden ingeschreven. [appellanten] zijn niet op de zitting van de rechtbank verschenen en de rechtbank heeft de uitspraak niet aan [appellanten] gestuurd. Uit door [appellanten] overgelegde brieven van de bewaarder blijkt dat de bewaarder in ieder geval vanaf 30 december 2021 op de hoogte was van hun nieuwe adres. Dat [appellanten] in een brief aan de bewaarder van 17 januari 2022 hun oude adres hebben vermeld, betekent niet dat zij er in december 2022 rekening mee moesten houden dat de rechtbank een brief naar dat adres zou kunnen sturen. Daarom hebben [appellanten] na de brief van de bewaarder van 30 mei 2024, waarmee zij van de uitspraak van de rechtbank op de hoogte zijn gekomen, zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd, namelijk op 17 juni 2024, hoger beroep ingesteld.
4.5. De termijnoverschrijding is dus verschoonbaar. Dit betekent dat niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep vanwege de te late indiening van het hogerberoepschrift achterwege blijft.
Ontvankelijkheid van het bezwaar van [appellanten]
5. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bewaarder hun bezwaar van 4 januari 2021 tegen de bijhouding niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De rechtbank heeft volgens hen ten onrechte aangenomen dat zij aanzienlijk eerder dan in januari 2021 op de hoogte waren of konden zijn van de bijhouding in 2018 en het bezwaarschrift dan ook niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk hebben ingediend. [appellanten] betogen dat zij pas eind 2020 via een gesprek met de gemeente Apeldoorn kennis hebben genomen van de kadastrale aanwijs en meting in 2018. Zij waren hiermee niet eerder bekend, omdat zij geen uitnodiging voor de aanwijs en meting hadden ontvangen. Daarbij behoefden zij een dergelijke aanwijs en meting ook niet te verwachten. De woning van [appellanten] is vanwege een bouwstop namelijk nooit afgebouwd en zij hebben daar ook nooit gewoond. Daarom kan ook niet worden verwacht dat zij elke dag bijhouden wat de laatste stand van zaken is. Bovendien duidde de feitelijke situatie ter plaatse ook niet op een verrichte aanwijs en meting, aldus [appellanten].
5.1. Artikel 6:7 van de Awb luidt:
"De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."
Artikel 6:8, eerste lid, luidt:
"De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt."
Artikel 58, eerste lid, van de Kadasterwet luidt:
"Ingeval de bijhouding waartoe een ingeschreven stuk aanleiding geeft, met betrekking tot een gehandhaafd perceel dan wel een nieuw gevormd perceel is voltooid en heeft geleid tot wijziging of aanvulling van de in de basisregistratie kadaster vermeld staande gegevens betreffende de eigenaars of beperkt gerechtigden, de kadastrale aanduiding dan wel de grootte van de onroerende zaak waarop het ingeschreven feit betrekking heeft, wordt het resultaat van die bijhouding aan belanghebbenden door toezending of uitreiking bekendgemaakt. Met betrekking tot een rechthebbende op een erfdienstbaarheid vindt het bepaalde in de eerste zin slechts toepassing, voor zover een regeling van het bestuur van de Dienst als bedoeld in artikel 48, derde lid, is vastgesteld."
5.2. De bewaarder dient het resultaat van een bijhouding aan belanghebbenden bekend te maken. De bekendmaking van het resultaat van een bijhouding door middel van een kennisgeving is een feitelijke mededeling dat de bewaarder de BRK heeft bijgehouden. De kennisgeving is alleen van belang om de dag te bepalen waarop de termijn om bezwaar te maken tegen de bijhouding aanvangt.
5.3. Anders dan in de door de rechtbank vermelde uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1317, het geval was, is er in dit geval geen sprake van een objectiveerbaar moment waarop [appellanten] op de hoogte hadden kunnen en moeten zijn van de bijhouding voordat zij hier door de gemeente Apeldoorn eind 2020 op zijn gewezen. De bewaarder heeft te kennen gegeven destijds geen kennisgeving aan [appellanten] te hebben gestuurd. De Afdeling kan er verder niet vanuit gaan dat [appellanten] destijds een uitnodiging voor de aanwijs en meting hebben ontvangen, omdat zij dit hebben ontkend en de bewaarder te kennen heeft gegeven dat hij niet over een bewijs van verzending beschikt. Gelet op de toelichting die [appellant B] en [persoon] op de zitting van de Afdeling hebben gegeven, acht de Afdeling het verder niet aannemelijk dat zij op grond van de feitelijke situatie ter plaatse ervan op de hoogte konden en moesten zijn dat een aanwijs en meting was verricht. De rechtbank heeft daarom ten onrechte aangenomen dat [appellanten] aanzienlijk eerder dan in januari 2021 van de bijhouding op de hoogte konden en moesten zijn. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat de bewaarder het bezwaar van 4 januari 2021 niet-ontvankelijk had moeten verklaren. 5.4. Het betoog van [appellanten] slaagt.
5.5. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Wat [appellanten] verder hebben aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 19 juli 2022 toetsen in het licht van de daartegen door [partijen] naar voren gebrachte, door de rechtbank onbesproken gelaten, beroepsgrond.
Besluit van 19 juli 2022
5.6. In het besluit van 19 juli 2022 heeft de bewaarder zich op het standpunt gesteld dat de aanwijs en meting van de grens, zoals deze is vastgelegd in het relaas van bevindingen, niet op de daarvoor voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. [appellant B] is onterecht als aanwezige in dit relaas van bevindingen vermeld, wat zij heeft gestaafd met documenten van haar werkgever. Op de hoorzittingen met de overige belanghebbenden zijn geen zaken aangedragen die dit anders maken.
Op 14 januari 2022 heeft er opnieuw een terreinbezoek plaatsgevonden. Gebleken is dat [appellanten] en [partijen] het niet eens zijn over de ligging van de grens. Omdat er geen overeenstemming tussen hen is kan er geen definitieve grens worden vastgesteld, aldus de bewaarder.
5.7. [partijen] betogen dat de bewaarder onvoldoende waarde heeft gehecht aan het relaas van bevindingen waarin staat dat [appellant B] aanwezig was bij de aanwijs en meting. De bewaarder had hierover volgens hen navraag moeten doen bij de betrokken landmeter.
5.8. Artikel 57 van de Kadasterwet luidt:
"1. Indien een meting noodzakelijk is ten behoeve van de bijhouding, doet de Dienst van het voornemen daartoe mededeling aan de personen die volgens de bij de Dienst bekende gegevens als eigenaar, beperkt gerechtigde, met uitzondering van evenwel de hypotheekhouders en de rechthebbenden op erfdienstbaarheden zo die er zijn, of anderszins bij de bijhouding belanghebbenden zijn. (…).
(…)
3. De in het eerste lid bedoelde belanghebbenden verschaffen, indien naar het oordeel van de met de meting belaste ambtenaar nodig door aanwijzing ter plaatse, de door deze ambtenaar voor de bijhouding benodigde inlichtingen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld omtrent de bijhouding voor de gevallen waarin één of meer belanghebbenden niet de voor de bijhouding benodigde inlichtingen of onderling tegenstrijdige inlichtingen verschaffen.
(…)".
Artikel 14 van het Kadasterbesluit luidt:
"1. Indien één of meer belanghebbenden niet de voor de bijhouding benodigde inlichtingen of onderling tegenstrijdige inlichtingen verschaffen als bedoeld in artikel 57, derde lid, van de wet, wordt de bijhouding niet vervolgd, behoudens het bepaalde in het derde lid.
(…)
3. De bijhouding wordt niettemin vervolgd indien de omschrijving van de ligging van de nieuwe grenzen in het ingeschreven stuk naar het oordeel van de met de meting belaste ambtenaar geen twijfel overlaat en tevens niet in tegenspraak is met de door hem waargenomen afpaling.
(…)"
5.9. De Afdeling volgt het standpunt van de bewaarder dat het opnemen van [appellant B] als aanwezige bij de aanwijs en meting in het relaas van bevindingen onterecht is gebeurd. Op de zitting bij de Afdeling heeft de bewaarder toegelicht dat er destijds tevergeefs navraag is gedaan bij de betrokken landmeter, maar dat dit gesprek niet is vastgelegd. [appellanten] hebben met de door hen overgelegde stukken en de toelichting die zij hierop op de zitting van de Afdeling hebben gegeven, aannemelijk gemaakt dat zij niet aanwezig konden zijn. In het definitieve en geaccordeerde werkrooster van [appellant B] staat immers dat zij toen in een operatiekamer aan het werk was. Ook staat in een verklaring van 2 augustus 2021 van [persoon], de verkoper van de percelen die bij de aanwijs en meting aanwezig was, dat [appellant B] niet bij de aanwijs en meting aanwezig was. Op 19 februari 2018 is over de ligging van de grens dus geen overeenstemming tussen belanghebbenden bereikt als bedoeld in artikel 57, derde lid van de Kadasterwet gelezen in samenhang met artikel 14 van het Kadasterbesluit. Dit betekent dat de bewaarder de bijhouding terecht heeft herroepen.
5.10. Het betoog van [partijen] slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Na de vernietiging van het besluit van 19 juli 2022 en de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de bijhouding door de rechtbank, heeft de bewaarder zijn herroeping van de bijhouding ongedaan gemaakt en de BRK ten aanzien van de grens tussen de hier aan de orde zijnde percelen weer bijgehouden zoals hij op 19 februari 2018 had gedaan. Door de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de ongegrondverklaring van het beroep is het besluit van 19 juli 2022 echter herleefd en de juistheid ervan in rechte komen vast te staan. Er is dus weer sprake van een herroeping van de bijhouding. De Afdeling gaat er daarom van uit dat de bewaarder de bijhouding die hij na de uitspraak van de rechtbank heeft verricht ongedaan maakt.
8. De bewaarder moet de proceskosten van [appellanten] vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 april 2024 in zaak nr. 22/4400;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van de bewaarder van het kadaster en de openbare registers van 19 juli 2022, kenmerk 0050444367, ongegrond;
IV. veroordeelt de bewaarder van het kadaster en de openbare registers tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de bewaarder van het kadaster en de openbare registers aan [appellant A] en [appellant B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 279,00 voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025
620-1101