ECLI:NL:RVS:2025:1959

Raad van State

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
202203269/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van een appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen de burgemeester van Doetinchem inzake een exploitatievergunning en gedoogverklaring voor een coffeeshop

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 april 2022, waarin het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door de burgemeester van Doetinchem werd afgewezen. [Appellant] had op 2 juli 2019 een meldingsformulier ingediend voor een exploitatievergunning en gedoogverklaring voor een coffeeshop. De burgemeester verklaarde bij besluit van 14 januari 2020 het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk, omdat hij niet voldeed aan de vereisten voor deelname aan de loting voor de vergunningen. De rechtbank bevestigde deze beslissing, maar [appellant] ging in hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard vanwege een termijnoverschrijding, maar dat deze overschrijding verschoonbaar was. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester ten onrechte de mededeling van 24 juli 2019 niet als een besluit had aangemerkt, en dat de weigering van de gedoogverklaring en exploitatievergunning wel degelijk onder de reikwijdte van de Awb valt. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de burgemeester, verklaarde het bezwaar ongegrond en stelde dat de burgemeester het griffierecht moest vergoeden aan [appellant].

Uitspraak

202203269/1/A3.
Datum uitspraak: 30 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 april 2022 in zaak nr. 20/1149 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Doetinchem.
Procesverloop
Bij brief van 24 juli 2019 heeft de burgemeester een reactie gegeven op een door [appellant] ingediend ‘Meldingsformulier selectie/gunning coffeeshop’ (hierna: meldingsformulier).
Bij besluit van 14 januari 2020 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 5 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2024, waar [appellant] en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. F.A. Pommer, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en medegedeeld dat de behandeling zal worden voortgezet door een meervoudige kamer.
De burgemeester heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 6 februari 2025, waar [appellant] en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Elbers, bijgestaan door mr. F.A. Pommer, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Is het hoger beroep tijdig ingediend?
2.       De uitspraak van de rechtbank van 5 april 2022 is op dezelfde dag met een aangetekende en correct geadresseerde brief verzonden naar [appellant]. Hiermee is de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift op grond van artikel 6:8, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), begonnen op 6 april 2022. De termijn om hoger beroep in te stellen liep dus, gelet op artikel 6:7 van de Awb, tot 17 mei 2022. De Afdeling stelt vast dat het op 25 mei 2022 ingediende hogerberoepschrift van [appellant] ruim een week na het verstrijken van de daarvoor geldende wettelijke termijn is ingediend. Het hogerberoepschrift is dus niet tijdig ingediend.
Is de termijnoverschrijding verschoonbaar?
2.1.    Vanwege de te late indiening van het hogerberoepschrift moet het hoger beroep in beginsel niet-ontvankelijk worden verklaard. Maar op grond van artikel 6:11, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, blijft niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep achterwege als uit de feiten en omstandigheden van het geval blijkt dat het te laat indienen van het hogerberoepschrift niet aan de indiener toe te rekenen is. Op 30 januari 2024 heeft de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vier uitspraken gedaan over de verschoonbaarheid van termijnoverschrijding (ECLI:NL:CBB:2024:31, ECLI:NL:CBB:2024:32, ECLI:NL:CBB:2024:33 en ECLI:NL:CBB:2024:34). De Afdeling moet in dit verband bezien of zich bijzondere omstandigheden voordeden die maken dat de termijnoverschrijding niet aan [appellant] kan worden toegerekend.
2.2.    De Afdeling is van oordeel dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden op grond waarvan het niet tijdig indienen van het hogerberoepschrift hem niet kan worden toegerekend. Daartoe is het volgende van belang.
De rechtbank heeft de aangevallen uitspraak met een aangetekende brief van 5 april 2022 naar het adres van [appellant] verzonden. PostNL heeft die brief, nadat die niet op dat adres in ontvangst was genomen en daarna ook niet was opgehaald van het kantoor van PostNL, geretourneerd aan de rechtbank. [appellant] heeft bestreden dat PostNL een afhaalbericht op zijn adres heeft achtergelaten. Hij heeft ter zitting met verwijzing naar een aantal foto’s toegelicht dat zijn woning in een hoekpand zit en dat de ingang van zijn woning en brievenbus zich om de hoek, dus in de andere straat, bevinden. Ervaren postbodes weten dit, maar toch gaat het volgens hem weleens fout en wordt zijn post per abuis bij de buren bezorgd. De Afdeling is van oordeel dat [appellant] daarmee feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat PostNL in dit bijzondere geval een afhaalbericht op zijn adres heeft aangeboden. Verder is van belang dat [appellant] voortvarend heeft gehandeld door op 25 mei 2022 hoger beroep in te stellen, nadat hij op vrijdag 20 mei 2022 telefonisch van een medewerker had vernomen dat er door de rechtbank al een uitspraak in zijn zaak was gedaan.
2.3.    De termijnoverschrijding is dus verschoonbaar. Dit betekent dat niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep vanwege de te late indiening van het hogerberoepschrift achterwege blijft.
Heeft [appellant] procesbelang bij het hoger beroep?
3.       De Afdeling zal hierna ingaan op de stelling van de burgemeester dat [appellant] geen procesbelang heeft bij zijn hoger beroep. De burgemeester wijst erop dat de loting al heeft plaatsgevonden en dat naar aanleiding daarvan op 24 januari 2022 aan Doetinchemsche Holding B.V. een exploitatievergunning en gedoogverklaring voor de exploitatie van ‘Coffeeshop Diamond’ is verleend.
3.1.    De Afdeling overweegt daarover het volgende. De bestuursrechter hoeft een bij hem ingediend (hoger) beroep alleen inhoudelijk te beoordelen als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Met andere woorden, de indiener moet een actueel en reëel belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het (hoger) beroep. Alleen dan is sprake van procesbelang. Als iemand stelt schade te hebben geleden, kan dat betekenen dat hij procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De Afdeling verwijst bij wijze van voorbeeld naar haar uitspraak van 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2282. Het moet wel enigszins aannemelijk zijn dat schade is geleden als gevolg van het besluit.
3.2.    Anders dan de burgemeester heeft gesteld, is de Afdeling van oordeel dat [appellant] procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep vanwege de door hem gestelde schade. Indien in deze procedure zou worden vastgesteld dat [appellant] ten onrechte niet heeft mogen meedoen aan de loting, dan is niet uitgesloten dat hij in aanmerking zou kunnen komen voor een schadevergoeding. Bovendien volgt de Afdeling niet de stelling van de burgemeester, dat [appellant] alleen in een eventuele procedure tegen de aan Doetinchemse Holding B.V. verleende exploitatievergunning en gedoogverklaring zou kunnen bereiken dat hij alsnog zou kunnen meedingen naar een exploitatievergunning en gedoogverklaring. Bij een verdelingssystematiek waarbij aanvragen worden beoordeeld en gerangschikt en slechts een beperkt aantal aanvragen kan worden gehonoreerd, kan aan degene die een rechtsmiddel instelt tegen een besluit waarbij de eigen aanvraag is afgewezen, niet worden tegengeworpen dat het besluiten tot verlening aan een ander in rechte onaantastbaar is geworden. Vergelijk in deze zin: r.o. 5.5. van de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2258.
3.3.    Dit betekent dat niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep vanwege het ontbreken van procesbelang achterwege blijft. De Afdeling zal het hoger beroep inhoudelijk behandelen.
Waar gaat deze zaak over?
4.       [appellant] wil een exploitatievergunning en een gedoogverklaring voor de exploitatie van een coffeeshop. Volgens de ‘Uitvoeringsnota drugsbeleid gemeente Doetinchem 2016’ (hierna: de Uitvoeringsnota) voert de burgemeester het beleid dat maximaal aan twee coffeeshops een exploitatievergunning en gedoogverklaring wordt afgegeven. Aanmelden daarvoor moet door middel van het indienen van een meldingsformulier. Alleen meldingsformulieren die tijdig zijn ontvangen en op de in de Uitvoeringsnota voorgeschreven wijze zijn ingediend, worden getoetst aan de voorwaarden voor deelname aan de loting. Als er meer dan één gegadigde aan deze voorwaarden voldoet zal er een loting plaatsvinden.
5.       Op 2 juli 2019 heeft [appellant] een meldingsformulier bij de burgemeester ingediend. Bij brief van 24 juli 2019 heeft de burgemeester hem medegedeeld dat zijn meldingsformulier niet wordt getoetst aan de voorwaarden voor deelname aan de loting, dat hij dus niet kan deelnemen aan de loting en dat hij derhalve niet in aanmerking komt voor een exploitatievergunning en gedoogverklaring. Bij besluit van 14 januari 2020 heeft de burgemeester het door [appellant] gemaakte bezwaar, met verwijzing naar een advies van de bezwaarschriftencommissie, niet-ontvankelijk verklaard. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] met het indienen van het meldingsformulier een gedoogverklaring voor de exploitatie van een coffeeshop wil krijgen, maar dat een gedoogverklaring geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is. Omdat er tegen de verlening en de weigering van een gedoogverklaring geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming open staat, bestaat er ook geen mogelijkheid om een bezwaarschrift in te dienen tegen het niet toetsen van een meldingsformulier aan de voorwaarden voor deelname aan de loting.
Wat heeft de rechtbank overwogen?
6.       De rechtbank heeft het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gedoogverklaring niet voor bezwaar en beroep vatbaar is. Daarmee zijn het al dan niet correct invullen van het meldingsformulier en het al dan niet kunnen deelnemen aan de loting met het oog op het verkrijgen van een gedoogverklaring ook niet voor bezwaar en beroep vatbaar. Een beslissing op een aanvraag voor een exploitatievergunning is wel vatbaar voor bezwaar en beroep. Maar de uitkomst van de loting is niet relevant voor de behandeling van de aanvraag voor een exploitatievergunning. Een aanvraag om een exploitatievergunning kan niet buiten behandeling worden gelaten als er niet is mee geloot, maar wordt verleend als aan de criteria van artikel 2:28 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Doetinchem 2016 wordt voldaan. Het al dan niet correct invullen van het meldingsformulier en de uitkomst van de loting zijn dus niet van belang voor de beslissing op de aanvraag van een exploitatievergunning, omdat deze factoren geen weigeringsgronden vormen. Het oordeel over het al dan niet correct invullen van het meldingsformulier en de uitslag van de loting zijn ook wat betreft de exploitatievergunning derhalve niet op rechtsgevolg gericht en de in dat kader genomen beslissing is daarom niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Volgens de rechtbank heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
7.       [appellant] is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.
Wat heeft [appellant] in hoger beroep aangevoerd?
8.       [appellant] bestrijdt dat de brief van de burgemeester van 24 juli 2019 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is. De rechtbank heeft volgens hem miskend dat de exploitatievergunning en de gedoogverklaring onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Hij verwijst daartoe naar de Uitvoeringsnota en het meldingsformulier. Omdat de weigering van een exploitatievergunning een besluit is, geldt dat volgens hem dus ook voor de weigering van een gedoogverklaring.
Beoordeling
8.1.    De rechtbank heeft met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1356, overwogen dat een weigering van een gedoogverklaring niet voor bezwaar en beroep vatbaar is en dat daarmee [lees: de reactie op] het invullen van het meldingsformulier en deelname aan de loting met het oog op het verkrijgen van een gedoogverklaring ook niet voor bezwaar en beroep vatbaar zijn.
De Afdeling heeft evenwel in haar uitspraak van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3431, aanleiding gezien om haar rechtspraak voor coffeeshops bij te stellen. In die uitspraak heeft zij geoordeeld dat een gedoogverklaring voor de verkoop van softdrugs (inclusief de voorwaarden), een weigering van een gedoogverklaring en een intrekking van een gedoogverklaring voor de toepassing van de wettelijke regels over bezwaar en beroep zowel voor derden als voor de overtreder met een besluit wordt gelijkgesteld. Deze bijstelling van de rechtspraak ziet, anders dan het college ter zitting heeft gesteld ook op gedoogverklaringen die dateren van voor die uitspraak.
Dit betekent dat de redenering van de rechtbank niet kan worden gevolgd. Dit betekent ook dat de vraag of een gedoogverklaring zodanig verbonden is met een exploitatievergunning dat deze daarom moet worden aangemerkt als een besluit, zoals [appellant] heeft betoogd, geen beantwoording behoeft. Uit de uitspraak van de Afdeling van 23 september 2023 volgt namelijk al dat een weigering van een gedoogverklaring op zichzelf gezien al met een besluit gelijk wordt gesteld. Daarmee is alleen nog niet de vraag beantwoord of de mededeling van de burgemeester in de brief van 24 juli 2019 naar aanleiding van het door [appellant] ingediende meldingsformulier ook een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is.
Wat heeft [appellant] gevraagd?
8.2.    [appellant] heeft een meldingsformulier bij de burgemeester ingediend. Volgens Bijlage III van de Uitvoeringsnota moet een gegadigde voor het aanvragen van een gedoogverklaring en exploitatievergunning per post een meldingsformulier indienen. Deze formulieren worden via de website beschikbaar gesteld. De melding kan alleen geschieden met dit formulier. Het formulier moet volledig worden ingevuld en ondertekend door of namens de toekomstige exploitant. De meldingen zijn gericht aan de burgemeester en het correct hebben ingevuld vormt een voorwaarde om mee te loten en - afhankelijk van de uitslag van de loting - in aanmerking te kunnen komen voor de beschikbare gedoogverklaring en exploitatievergunning. Alleen meldingsformulieren die tijdig zijn ontvangen en op de hiervoor beschreven wijze zijn ingediend, worden getoetst aan de in deze nota beschreven voorwaarden voor deelname aan de loting. Als er meer dan één gegadigde aan de voorwaarden voor deelname aan loting voldoet, dan zal er een loting plaatsvinden. Op basis van die loting zal de rangorde op een lijst van tien aanvragers worden bepaald. De overige gegadigden krijgen een brief met de mededeling dat zij niet in aanmerking komen voor een exploitatievergunning en een gedoogverklaring en niet op de lijst worden geplaatst. De eerste gegadigde op de lijst wordt uitgenodigd om het selectie- en gunningstraject te doorlopen. Indien na het doorlopen van de aanvraagprocedure de gedoogverklaring en de exploitatievergunning worden geweigerd, zal aan de volgende gegadigde op de lijst de gelegenheid worden geboden om de aanvraagprocedure te doorlopen.
8.3.    De Afdeling is gelet op de bovengeschetste inrichting van de procedure van oordeel dat het door [appellant] ingediende meldingsformulier moet worden aangemerkt als een aanvraag, als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb, om verlening van een gedoogverklaring en een exploitatievergunning voor een coffeeshop.
Wat heeft de burgemeester bij brief van 24 juli 2019 medegedeeld?
8.4.    De burgemeester heeft bij brief van 24 juli 2019 het volgende aan [appellant] medegedeeld: ‘U hebt een meldingsformulier ingediend voor het aanvragen van een gedoogbeschikking en exploitatievergunning voor een coffeeshop in de gemeente Doetinchem. In deze brief deel ik u mee dat uw meldingsformulier niet wordt getoetst aan de voorwaarden voor deelname aan de loting en dat u dus ook niet deelneemt aan de loting. […] Uw meldingsformulier wordt niet getoetst aan de voorwaarden voor deelname aan de loting, omdat u vraag 1. op het meldingsformulier niet volledig hebt ingevuld. Daarbij is de onderneming ‘[naam]’, met u als ondernemer/bestuurder/vennoot, niet bekend bij de Kamer van Koophandel. Alleen een rechtspersoon (B.V., N.V. etc.) of een natuurlijke persoon (eenmanszaak, v.o.f.) kan in aanmerking komen voor een exploitatievergunning en gedoogbeschikking voor een coffeeshop in de gemeente Doetinchem. U komt hier dus niet voor in aanmerking.’
8.5.    Bij de beantwoording van de vraag of de mededeling van de burgemeester een besluit is, is bepalend of de mededeling gericht is op rechtsgevolg. Dat is het geval als een bestuursorgaan een verandering beoogt in een bevoegdheid, recht, verplichting of status van een persoon of zaak. Van een op rechtsgevolg gerichte mededeling is verder sprake als een bestuursorgaan beoogt een bevoegdheid, recht, verplichting of status van een persoon of zaak bindend vast te stellen.
8.6.    De Afdeling overweegt dat de mededeling van de burgemeester  een reactie is op de aanvraag van [appellant] om verlening van een gedoogverklaring en een exploitatievergunning. De burgemeester heeft daarbij uitdrukkelijk aan [appellant] medegedeeld dat hij niet in aanmerking kan komen voor een gedoogbeschikking en exploitatievergunning omdat hij als natuurlijk persoon niet met een eenmanszaak of vennootschap onder firma staat ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK). Deze mededeling moet daarom worden gezien als een weigering van een gedoogverklaring en een exploitatievergunning en is dus gericht op rechtsgevolg.
8.7.    De beslissing op een aanvraag om een exploitatievergunning is een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dat is tussen partijen ook verder niet in geschil. De beslissing op een aanvraag om een gedoogverklaring, zoals volgt uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023, wordt met een besluit gelijkgesteld. Dit betekent dat de burgemeester de brief van 24 juli 2019 in zoverre ten onrechte niet heeft aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, voor zover het de weigering van een exploitatievergunning betreft, en ten onrechte niet met een besluit heeft gelijkgesteld, voor zover het de weigering van een gedoogverklaring betreft. De burgemeester heeft het bezwaar tegen deze brief daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ten onrechte anders geoordeeld.
Conclusie van voorgaande overwegingen
9.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling zal de uitspraak van de rechtbank vernietigen, het beroep tegen het besluit van 14 januari 2020 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
10.     De burgemeester hoeft de proceskosten niet te vergoeden.
11.     Omdat de burgemeester in de schriftelijke uiteenzetting ook een standpunt heeft ingenomen over de inhoudelijke gronden die [appellant] tegen de weigering van de exploitatievergunning en gedoogverklaring heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar ongegrond te verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Daartoe is het volgende redengevend.
Vereiste van inschrijving bij de KvK
12.     [appellant] heeft aangevoerd dat de burgemeester ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij niet staat ingeschreven in het register van de KvK. Volgens [appellant] is inschrijving in dat register geen vereiste om in aanmerking te kunnen komen voor een exploitatievergunning en gedoogverklaring. Dit vereiste blijkt volgens hem niet uit het meldingsformulier en ook niet uit andere stukken, zoals de Uitvoeringsnota. Het meldingsformulier biedt voor zowel rechtspersonen als natuurlijke personen de mogelijkheid om zich aan te melden voor de loting. Het is volgens [appellant] niet logisch en onnodig om zich nu al als ondernemer in het register van de KvK in te schrijven omdat dit civiele en fiscale gevolgen heeft die hij na een voor hem ongunstige loting weer moet terugdraaien.
Oordeel
12.1.  In Bijlage III van de Uitvoeringsnota staat het volgende vermeld:
‘[…] De formulieren moeten volledig worden ingevuld en zijn ondertekend door/namens de toekomstige exploitant. De meldingen zijn gericht aan de burgemeester van Doetinchem en vormen een voorwaarde voor het mee mogen dingen naar een beschikbare gedoogbeschikking en exploitatievergunning. […] Alleen meldingsformulieren die tijdig zijn ontvangen en op de hierboven aangegeven wijze zijn ingediend, worden getoetst aan de onderstaande voorwaarden voor deelname aan de loting. […]’
Op het meldingsformulier staat het volgende vermeld.
‘Meldingsformulier selectie/gunning coffeeshop
1. Onderneming "aanvrager/toekomstige exploitant"
- Natuurlijk persoon/natuurlijk personen (u kunt vraag 3 overslaan)
- Rechtspersoon/rechtspersonen (u kunt vraag 2 overslaan)
Statutaire naam                           :
Handelsnaam                               : [naam]
KvK-nummer                               :
2. Natuurlijk(e) persoon/personen
Ondernemer 1
Achternaam                                : [appellant]
[…]
Ondernemer 2 (indien van toepassing)
[…]
Ondernemer 3 (indien van toepassing)
[…]
3. Rechtspersoon/rechtspersonen
Bestuurslid 1
[…].’
12.2.  De Afdeling is van oordeel dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit de vraag op het meldingsformulier naar het KvK-nummer, in samenhang met het in Bijlage III gestelde vereiste dat het formulier volledig moet worden ingevuld, voldoende duidelijk blijkt dat het bezit van een KvK-nummer, en dus het ingeschreven zijn in het register van de KvK, een vereiste is om mee te mogen loten en mogelijk uiteindelijk in aanmerking te kunnen komen voor een gedoogverklaring en exploitatievergunning voor een coffeeshop. Daarmee wordt in het meldingsformulier tot uitdrukking gebracht dat alleen ondernemingen in aanmerking kunnen komen voor een gedoogverklaring of exploitatievergunning. De Afdeling volgt niet de stelling van [appellant] dat uit het meldingsformulier blijkt dat natuurlijke personen ook voor zichzelf een gedoogverklaring of exploitatievergunning kunnen aanvragen. Daartoe wijst de Afdeling op de kopjes onder punt 2 van het meldingsformulier genaamd ‘Ondernemer 1’, ‘Ondernemer 2’ en ‘Ondernemer 3’. Deze kopjes duiden erop dat het moet gaan om natuurlijke personen die een onderneming drijven. Daarbij kan gedacht worden aan een eenmanszaak of vennootschap onder firma. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, biedt ook de Uitvoeringsnota geen grond voor zijn stelling dat natuurlijke personen voor zichzelf een exploitatievergunning en gedoogverklaring kunnen aanvragen. Dat [appellant] het vereiste van (onder meer) het beschikken van een KvK-nummer als voorwaarde om mee te doen aan de loting niet logisch en onnodig vindt, kan het vorenstaande niet anders maken. De voorwaarde dat alleen een onderneming in aanmerking kan komen voor een gedoogverklaring of exploitatievergunning is niet onredelijk. En voor zover er bij [appellant] onduidelijkheid bestond over het invullen van het meldingsformulier, lag het op zijn weg om daarover bij de burgemeester navraag te doen. Onderaan het meldingsformulier staat vermeld dat voor verdere informatie contact opgenomen kan worden met mw. Mulling-Berendsen, onder vermelding van een telefoonnummer.
Heeft de burgemeester nagelaten om een herstelmogelijkheid te geven?
13.     Voor zover [appellant] betoogt dat de burgemeester hem in de gelegenheid had moeten stellen om de omissie te herstellen, aan te vullen of te verduidelijken, overweegt de Afdeling het volgende. In artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. In dit geval heeft de burgemeester, zoals volgt uit overweging 8.6, inhoudelijk op de aanvraag beslist en deze dus niet buiten behandeling gesteld. De burgemeester heeft immers beslist dat [appellant] niet in aanmerking kan komen voor een gedoogverklaring en exploitatievergunning omdat hij als natuurlijk persoon niet met een eenmanszaak of exploitatievergunning staat ingeschreven in het register van de KvK. Er was alleen al daarom geen aanleiding voor de burgemeester om [appellant] op grond van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb in de gelegenheid te stellen om het meldingsformulier aan te vullen.
Gelijkheidsbeginsel
14.     Tot slot heeft [appellant] zijn stelling dat de burgemeester in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door aan Coffeeshop Diamond wel een exploitatievergunning en gedoogverklaring te verlenen, niet onderbouwd. Dat betoog kan daarom niet slagen.
15.     Het bezwaar is ongegrond.
16.     De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 april 2022 in zaak nr. 20/1149;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van de burgemeester van Doetinchem van 14 januari 2020, kenmerk 1283587/1513992;
V.       bepaalt dat het bezwaar ongegrond wordt verklaard;
VI.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII.     gelast dat de burgemeester van Doetinchem aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 452,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Larsson-van Reijsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025
978
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
[…]
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
[…].
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
[…]
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven is bekend gemaakt.
[…]
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 6:24
Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Artikel 8:72
[…]
3. De bestuursrechter kan bepalen dat:
[…]
b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.
[…].