ECLI:NL:RVS:2025:3454

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
BRS.25.000733
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 13 juni 2025 een aanvraag van betrokkene om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaarde. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag eerder op 10 december 2024 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister niet deugdelijk had gemotiveerd waarom de aanvraag was afgewezen, met name in het licht van de humanitaire situatie in Jemen. De minister en betrokkene hebben beiden hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister de proceskosten van betrokkene moest vergoeden. De Afdeling stelde vast dat de minister niet alle relevante omstandigheden had meegewogen in zijn beoordeling, wat leidde tot de conclusie dat de hoger beroepen ongegrond waren. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

BRS.25.000733
Datum uitspraak: 25 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.       de minister van Asiel en Migratie,
2.       [betrokkene],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 13 juni 2025 in zaak nr. NL24.50085 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2024 heeft de minister een aanvraag van betrokkene om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 13 juni 2025 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben de minister en betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M. Stoetzer-van Esch, advocaat in Lent, hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Het hoger beroep van de minister
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Bij uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3153, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister de beoordeling in het beleid in paragraaf C7/19.4.2 van de Vc 2000 of in Jemen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Bij deze beoordeling zijn namelijk niet alle relevante omstandigheden globaal in aanmerking genomen. Gelet op deze uitspraak van de Afdeling, onder 4.2, 6 en 6.1, heeft de rechtbank dus terecht overwogen dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd hoe zij de slechte humanitaire situatie in Jemen in combinatie met de andere door betrokkene overgelegde informatie over het actuele geweldsniveau en andere relevante omstandigheden weegt in de beoordeling in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
1.1.    De grief faalt.
Het hoger beroep van betrokkene
2.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Conclusie
3.       De hoger beroepen zijn ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.D. Salverda, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Salverda
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025
992